TWINTIGSTE HOOFDSTUK
HET VONNIS VERZWAARD.
N de Voorrede van zijn Voorloopig berigt aan mijne gereformeerde geloofsgenooten, nopens mijne verantwoording en de onredelijke handel- wijze van het Provinciaal Kerkbestuur, zegt De Cock in een noot, dat de verzwaring van het classikale vonnis door het provinciaal bestuur „tene daad is van wrede gevoelloosheid getuigenis dragende, en zoo hij wel onderrigt is, nergens gebruikelijk dan alleen bij mititatre regtbanken.
In ieder geval heeft graaf mr Dirk van Hogendorp zich over het vonnis van het provinciaal bestuur verbaasd. Hij schrijft dienaangaande aan De Cock: „van een uurtje dat ik heden vrij heb wil ik gebruik maken, om u mijne verbazing te betuigen over het vonnis van het provinciaal kerk- bestuur van Groningen, dat in mijne oogen veel zwaarder is dan het vonnis van de classis van Middelstum. Ik betuig u dat in Burgerlijke zaken, en bij crimineele en correctioneele vierscharen, van zulk eene ver- zwaring geen voorbeeld mij bekend is. Een vonnis ter eerster Instantie gewezen, is altijd verbindend beschouwd voor dengene, die er niet van appelleerde, waarom ook wanneer de beklaagde appellant is van eene mindere naar eene hoogere vierschaar, zijn vonnis nooit verzwaard kan worden, dan wanneer de aanklager ook geappelleerd heeft, ’t geen mij niet gebleken is, in uwe zaak te zijn geschied.” !)
De classis Middelstum heeft niet geappelleerd bij het provinciaal kerk- bestuur, wèl heeft dit de gevonniste, De Cock, gedaan. De Cock en de kerkeraad van Ulrum hebben niet nagelaten alles te beproeven om het schorsingsbesluit voorloopig buiten werking gesteld te krijgen, tot zoolang de „hoogere” vergadering een besluit zou hebben genomen inzake zijn protest.
Dacht De Cock er geen oogenblik aan „geweld met geweld te keeren”, waarin Luitsen Dijkstra het met hem geheel eens was; en hadden zij te zamen zooveel invloed op de gereformeerden te Ulrum en van elders dat ook dezen aflieten van geweld te stellen tegenover geweld, noch hij,