Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/435

Deze pagina is niet proefgelezen

HET VONNIS VERZWAARD 373



verzwaard? Alleen omdat hij uit Gods Woord en de formulieren aan- getoond en bewezen heeft, dat zij de gemeente des Heeren misleid en als wolven op de arme weerlooze schapen des Heeren aanvielen, zonder dat zij daaromtrent in het minste zijn gemoeid geworden. Al ontbindt men rechtstreeks en openlijk de formulieren van eenheid zooals een prof. De Groot en ds Van der Linden gedaan hebben, men blijft straffeloos, en men laat straffeloos, zooals onlangs te Groningen, remonstrantsche professoren op onze preekstoelen; met het oog op welk feit een ds Uil- kens van Loppersum, een dergenen die De Cock mede had veroordeeld, zou gezegd hebben, „dat De Cock nu gelijk had”. Hij smeekt den Koning, voor de zooveelste maal dat de vrijheid van drukpers en van godsdienst, die door den Koning aan zijn onderdanen is verzekerd, door hem slechts worde gehandhaafd.

Namens den Koning werd eerst den 22 Maart geantwoord; echter reeds den 25 Februari was eene beschikking inzake zijn schrijven en de „in- zending van eenige stukjes door zijn bemoeijing uitgegeven” genomen: „den adressant ten opzigte den inhoud van gemeld adres te renvoijeeren aan de bestaande kerkelijke wetten en reglementen’ Van dit besluit werd ook kennis gegeven „bij persoon en brief ten geleide aan den heer Gouverneur der provincie Groningen, mitsgaders aan de Algemeene Syno- dale Commissie, aan het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen en aan het Classikaal bestuur”.

Welken gang toch had de procedure De Cock genomen? Den elfden Februari had de praeses van ’t provinciaal kerkbestuur in een eigenhandig door hem geschreven en door den secretaris geteekenden brief dan ein- delijk aan De Cock bericht, dat er een commissie was benoemd ten einde nader onderzoek te doen, doch de zaak der schorsing „in staat te laten”.

Daarop antwoordde De Cock, dat het hem aangenaam was te vernemen, dat het provinciaal kerkbestuur van zijne zaak nader kennis wilde nemen; minder aangenaam was het hem dat dit bestuur goed gevonden had zijne schorsing te doen voortduren, daar toch de uitoefening van zijn dienst in „geenerleij opzigt zulk een onderzoek belemmerde en hierdoor de staat zijner gemeente allerellendigst en betreurenswaardig is, en allen die Gods waarachtige dienst beminnen hoogst geërgerd en bedroefd worden en de handen der vijanden gesterkt. Niet alleen toch drogen de fondsen tot onderhoud der armen schier op, gelijk ook die der kerk grootelijks be- nadeeld worden, maar verreweg het grootste gedeelte der gemeente heeft nu in al dien tijd geen gebruik kunnen maken of willen maken van de openbare godsdienstoefening, welker bevordering toch allesints de plicht is van alle ware herders en voedsterheeren. Daarom zou hij zoo gaarne zien, gelijk hij veilig uit naam van schier geheel de gemeente zulks ver