HET VONNIS VERZWAARD 377
was gebleven moest hij het gezelschap te Ulrum teleurstellen ; hij ver- trouwt dat het hem niet zal worden kwalijk genomen ; de familie Dijkema en Biegelmeyer laat hen groeten.
Men verwondere zich niet te sterk over het gesignaleerde gedrag der studenten in bond met het grauw; noch meene men, dat De Cock de dingen een weinig heeft overdreven en opgesmukt. De haat tegen de gereformeerden was in die dagen bizonder diep. Hadden niet de studenten in Leiden getracht ds Nicolaas Schotsman, den schrijver van de Eerezuil; in de gracht binnen Leiden's veste te dringen? Da Costa stond in Amster- dam onder politie-toezicht, gevaarlijk voor de rust, vanwege zijn Bezwaren. De liberale Arnhemmer was eens geestes met den roomschen officier Sevenstern: men achtte het gewenscht de hand te leggen op een Da Costa.
In een brief aanwezig in het Réveil-archief, uit Winschoten aan Da Costa geschreven door graaf Dirk van Hogendorp die een voetreis door het Noorden maakte in den zomer van '23, deelt de jonge graaf mede, wat hem en zijn vriend was wedervaren te Groningen toen zij aldaar logeer- den. De studenten schenen er achter te zijn gekomen, dat de schrijver van het proefschrift met stellingen, door hem verdedigd tegen de denk- beelden der liberale machthebbers, in Groningen logeerde. Een woeste
hende studenten overlegde wat zij dezen jongen graaf, die nauw vijf en twintig jaar oud was, zouden doen. Ze beraadslaagden hem te dooden enz. Ze schreeuwden deze dingen zoo overluid uit, dat de aristocratische gasten uit de hoofd- en hofstad des lands er niet van slapen konden en hoorden wat zij zeiden en in dronkenmanstaal uitkraamden. Misschien zou het werkelijk tot daden zijn gekomen, had niet de knecht van het logement, een vlugge en sterke jongen, de vrijheid genomen deze lieden van de trappen te werpen. °)
Toen graaf Dirk van Hogendorp later vernam van den hoon en moeiten De Cock een en ander maal aangedaan door het Groningensch grauw in bond met de studenten, zal hij zeker niet gedacht hebben aan overdrijving of aan een te sterke kleuring van het voorgevallene.
De Cock vroeg nà het verhoor copie van de vragen aan hem gesteld. Reeds den volgenden dag werd hem officieel geantwoord dat „het provin- ciaal bestuur zich niet bevoegd acht, om kopy van de voorgestelde vragen’ aan hem af te geven; hem „nogthans onverlet latende om, desverkiezende, gebruik te maken van het gestelde in art. 49 van het bestaande Regle- ment van kerkelijk opzigt en tucht”.
Het provinciaal kerkbestuur stelde den Isten April zijn uitspraak vast, gehoord het rapport der commissie van onderzoek op 11 Maart. Het bestuur acht dit onderzoek der zaak De Cock gedaan „ten overvloede en om geene middelen van liefde te sparen”. Het heeft uit dat rapport, zoo lezen we in het vonnis van één April, met leedwezen gehoord, „alzoo als