Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/442

Deze pagina is niet proefgelezen

380 HET VONNIS VERZWAARD


geroepen achtte de „Fijnen” te verdedigen geteld en gewogen ? Het vonnis telt in het geschrift van De Cock acht bezwarende uitdrukkingen : ziel- verdervers, lasteraars, wolven, dieven, moordenaars, farizeën, huichelaars, meineedigen. Uit de smaadschriften voor en na de procedure De Cock kunnen meer dan acht beleedigende uitdrukkingen worden saâm gelezen: ik noem de minst groffe: zeloten, verwaande domme zeloten, boos- aardige zeloten, kloosterachtige dwepers, duisterlingen, dompers, stijfkop- pen, dordschen, separatisten, scheurmakers, onruststokers, geheime opruiers, middeleeuwsche domkoppen, farizeërs, fijmelaars, geestdrijvers, razende ondieren (aldus Laurman). De Cock wordt vergeleken bij een bassenden hond; de „fijnen” zijn muggezifters, twistzoekers, droomers, naar het uiterlijk zijn ze vroom, zij lijden aan geestelijken hoogmoed. Is er ooit een onderzoek ingesteld naar den schrijver van het smaadschrift: Ulrum, zoo- als het is en deszelfs toenemende volksbewegingen in October 18342 Groffer en meer beleedigend kan het haast niet. De infaamste spot, haast nog overtroevende de meest godslasterlijke spot van communistische bladen in onzen tijd, werd daarin uitgebraakt over de „gemeene volkshoop, de krankzinnige toehoorders van De Cock, de hongerige zielen, die op de Zoltkamp komen, om hun vuil linnen te Ulrum in de wasch te geven.” In dit schandschrift, dat ds Boeles, de gezaghebbende auteur voor den professoralen zegsman van de mededeelingen aan Gieseler, ais bron ter informatie durft te gebruiken, worden de godsdienstige samenkomsten te Ulrum gehouden, in den tijd dat De Cock zich streng onderwierp aan de principieel onjuist berechte uitspraken der kerkelijke besturen, geschetst als drink- en bidclubs. Wordt het wellicht binnen de „grenzen” geacht als De Cock wordt gelasterd door den zich schuilhoudenden auteur, de zonden van bedrog, dronkenschap en hoererij in bescherming te nemen ? °)

Geen wonder dat De Cock in zijn Voorloopig Berigt het zwijgen niet kan toe doen aan het onwaarachtig gedoe in de vonnissen door het provinciaal bestuur gestreken, waarin gezegd wordt dat „geene middelen der liefde zijn gespaard” en „alle middelen van zachtmoedigheid tot het uiterste zijn beproefd, om den jammerlijk verdoolde”, — dien nog weer eens een ezelsschop wordt gegeven als tusschen komma’s van De Cock wordt veronderstelt dat „hij misschien onwetend het blinde werktuig is van anderer booze bedoelingen” — voor het ergste te bewaren.

In het reeds genoemde en niet in copie gedateerde schrijven aan den Koning wraakt ook de kerkeraad van Ulrum dat het provinciaal kerkbe- stuur slechts uit liefde en verdraagzaamheid tot de in den brief genoemde straf zoude besloten hebben, waaraan hij toevoegt: „welke liefde onze gemeente gebleken is, daar de kerkeraad twee maal verzocht heeft om met hunnen algemeen beminden leeraar gehoord te worden om de zaak