Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/46

Deze pagina is proefgelezen
28
HET HANDSCHRIFT NAAR DE CORRESPONDENTIE


Hervormden predikant uit Overschie in deze jaren genoemd een leeuw Gods, een vurigen held, reeds zoo jong weg.
Voeg bij hetgeen ik reeds mededeelde, dat er onder zijn papieren vele uittreksels uit boeken zich bevinden, lijstjes van catechisanten, aanteekeningen „ter gedagtenis aan het voorledene en voorgevallene”, een dagboek uit den tijd van zijn gevangenis, de opteekening van de kosten van zijn consumptie gedurende die gevangenschap, waarop nog al eens een bittere borrel voorkomt, ook een fleschje bitter staat genoteerd en meer dergelijke bizonderheden, en ge hebt het ééne trekje na het andere zoo noodig tot het schetsen van den tijd waarin de Afscheiding viel, van de gewoonten dier dagen, ter teekening van de personen, die in haar zulk een groot aandeel hadden.
De vele papieren doorloopende vindt men een bizonder groot aantal adressen en smeekschriften aan den Koning. Niet alle van De Cock’s hand en toch door hem opgesteld en op zijn naam. De bizonder fraaie hand waarmede enkele stukken geschreven zijn wijst op een helper. Om dien uit te vinden kan dezelfde verzameling van paperassen ons dienen en zoo wijst een stuk van den bekenden onderwijzer D. van der Werp op de hand waardoor meer dan één stuk van De Cock is geschreven. Mocht iemand meenen dat het gissen hier wel eens zou kunnen missen, dan sluit hier het handschrift van De Cock allen twijfel buiten, doch nog stelliger de korte inhoud met zijn hand in margine geschreven van een adres, ruim twintig folio bladzijden beslaande, aan de Hoogeerwaarde Heeren van de synode gericht. Op den rand dan is door hem aangeteekend: N.B. Deze memorie was door mij eigenhandig afgeschreven maar de nu volgende wel door mij opgesteld maar niet eigenhandig geschreven, hetwelk mij als een noodzakelijk vereischte 2 dagen voor de afzending herinnerd werd, schoon ik het niet zien kan uit onze wetten, weshalven die tevens door mij verzonden en ook door het Synode aangenomen is4)
Copieën van stukken aan den praetor van den ring Leens, aan het classikaal kerkbestuur, aan het provinciaal kerkbestuur, zonder naamteekening, blijken naar het schrift door De Cock te zijn geschreven.
Mede is het noodig, dat De Cock’s handschrift onder de loupe genomen wordt, gezien dat van zijn oudsten zoon, den lateren prof. Helenius de Cock, zeer nauw op dat van den vader gelijkt en een brief waarvan de inhoud van veel beteekenis is voor de karakterschetsing van het leven van prof. H. de Cock, geschreven is in het jaar ’40 aan den vader, dus toen de vader nog leefde. Deze brief mag niet worden toegeschreven aan den vader, en toch teekent zijn inhoud beiden, den vader en den zoon.
Opmerkelijk dat het „schrift” van den kleinzoon, dr Hendrik de Cock, weer zooveel overeenkomst heeft met dat van den vader en den grootvader.
Op officieele stukken door hem ontvangen, bijv. dat van de Synodale