Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/461

Deze pagina is niet proefgelezen

„DE TUSSCHENKOMENDE OMSTANDIGHEDEN” 397



man geweest! Thans zijn ze nog vereenigd! Hetgeen hen samenbindt treedt nu nog sterker op den voorgrond dan hetgeen hen straks zal doen uiteengaan. Dàt hebben ze hier dan nog mogen smaken! Het verschil was al aanwezig, doch de „overeenstemming bond voor het heden nog samen.

Callenbach deelt in zijn schrijven aan de broeders en zusters in het Noorden mede, dat Scholte om des Heeren naams wil in groote verlegen- heid is en dagelijks zijn schorsing tegemoet ziet. Hij heeft den Zondag voor de ontmoeting met De Cock voor dezen en voor de gemeente Ulrum biduur gehouden, en zijn kudde met alle omstandigheden bekend gemaakt. Dit wist de gemeente van Ulrum reeds uit het schrijven van Scholte aan haar gericht.®) Callenbach vermaant de „vrienden en vriendinnen der waarheid” „hun getrouwen, innig aan hen verkleefden voorganger niet te vergeten, hem in waarde te houden, hem met hunne gebeden te onder- steunen, vooral wanneer hij op Woensdag den 14 Mei, staan zal voor het aangezigte des Konings”.

In een afzonderlijk schrijven deelt Callenbach nog mede aan Mejufvrouw De Cock, „dat juist toen hij voor de gemeente was opgetreden om haar de glorieuse hemelvaart van Christus te verkondigen, zijn lieve gade, allervoorspoedigst bevallen is van een welgeschapen dochter, hun zesde kind”. Hij voegt aan deze mededeeling den wensch toe: „zij voor haar het kraambed zoo gedenkwaardig, als het uwe in den voorledenen zomer voor u is geweest”. Nog verzocht hij haar zijne vrouw in de gebeden te gedenken en voor haar zelf: „dat zij veel leest de briefwisseling tusschen Love en zijne huisvrouw, toen hij om der waarheid wille gekerkerd en in boeijen geklonken, elken dag den gewelddadigen dood, waartoe hij ver- oordeeld was, naderen zag”. Ook leze zij diens „oratie op het schavot”!

Voorzag ook Callenbach boeien, gevangenis en wie weet het schavot voor de getrouwe getuigen dier dagen, en dat op den historischen bodem van het land der vrijheid van religie, onder den eersten Willem, als Koning van het land, der duurgekochte volksvrijheden ?

Callenbach vraagt nog in het onderschrift of aan het verzoek om uitstel voldaan is en hoe het toch met die nieuwe oproeping is? Al te zwaar zal dit De Cock niet hebben gewogen, hij zelf schrijft aan Ulrum: „Blijkbaar zijn wij tot hiertoe door Gods goedertieren hand be- geleid en bestuurd geworden, zoodat wij overal toegenegene en opene harten en handen vonden om ons dienst te doen onder Gods volk, ja meer zelfs in velen ook van natuurlijke menschen, dan wij hopen en verwachten konden” Onder deze opene harten was ook dat van den broeder van den edelen graaf Van Zuylen van Nijevelt, P. J. van Zuylen van Nijevelt, huize de Schaffelaar bij Barnevelt.”) Deze schreef hem den Sen Mei een allerhartelijksten brief. „Behoefte aan ZEerw. deed hem