gaan, door hem die werd opgeteekend op een stuk dat het eerste bij de hand was. Tot dit besluit moet wel komen die leest wat op de keerzijde staat. Nog eerder komt men tot deze gedachte bij het verrassende hier aanteekeningen te vinden uit de besluiten der nationale synodes van het convent van Wezel 1568, tot de synode van Breda 1730 art. 4. Wist men dat al niet reeds uit zijn geschriften, dan wijst deze aanteekening wel uit, dat de predikant van Ulrum werkelijk niet een vreemdeling was in het gereformeerd kerkrecht.
De juistheid van een opmerking van dr G. A. Wumkes: „De vader der Afscheiding” voelt aansluiting aan het tijdperk der Reformatie „in eigen gewest” blijkt ook uit zulke kleine trekjes, doch dan mag men zelfs dat „in eigen gewest” gerust weglaten. De Cock was niet van bekrompen aanleg! En dat in geen enkel opzicht!
Dit moge nog blijken uit een derde aanteekening op dít papier, weer van geheel andere beteekenis, wat mij zoozeer bevestigt in de veronderstelling dat hij deze aanteekeningen maakte op het eerste het beste stuk papier voor hem; daartoe toch kon dezen man het deftig stuk dat zoo’n onwaardige „synodale uitspraak in zijn zaak” inhield niet te goed zijn. Hij geeft in deze derde randteekening een lijstje van eenige Friesche predikanten. Het is te belangrijk voor de kennis van het „kerkelijk Friesland” dier dagen, dan dat het onverschillig zou zijn wie het geschreven heeft. Het handschrift wijst, allen twijfel buitengesloten, Ulrums predikant, in het deftige stuk een vooroordeelde genoemd, als de aanteekenaar aan. Ik lees de namen Van Velde, van Hallum; Mangel, van Hantum en Hantumhuizen; Fokkens, van Sneek; Bekking, van Heeg; Van Loon, van Welsrijp; Koopmans, van Rinsumageest; Van Berkum, van Garijp; Buning, Oostmeer; de Brune, Balk; Hogerzeil, Lutjewoude; De Haan, van Exmorra; Jan Lammers. 7) Het lijkt mij als ik de „kladjes” met inkt of potlood door hem geschreven nauwkeurig bekijk en herken als aanteekeningen van zijn hand, dat er onder zijn, gemaakt terwijl hij door zijn rechters werd ondervraagd en beschuldigd.
Is mij alzoo bij het doorloopen van de honderden van stukken uit het familiearchief gebleken, hoezeer het er op aankomt het handschrift van De Cock, en dit geldt eveneens van zijn mede- als van zijn tegenstanders, te kennen in zijn bijzondere kenmerken; is deze kennis van geen gering belang te achten voor het gebruik van het bekende archief; zij moge mede dienen ter voorkoming van het door onachtzaamheid teloor gaan van belangrijke documenten hier en elders in particulier bezit bewaard en ook hiertoe, dat, wat ook in publieke bibliotheken nog in hoeken verscholen zit niet voor altijd onttrokken blijve aan de geschiedvorsching. Ds de Cock toch heeft een buitengewone omvangrijke briefwisseling gevoerd. Hij kende de kerkelijke kaart zoo goed, juist wijl hij de kerk zoo liefhad.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/48
Deze pagina is proefgelezen
30
HET HANDSCHRIFT NAAR DE CORRESPONDENTIE