416 DE GESCHORSTE AFGEZET. IN APPÈL BIJ DE SYNODE Weleerwaarde Heer en Broeder in den Heere Jezus Christus! Hiermede zend ik U de akte van Appèl en de Memorie van Defensie, zooals ik die voor U ontworpen had, te midden mijner veelvuldige bezig- heden. Ik heb dezelve aan Van der Kemp en Capadose voorgelezen, en bij het copiëren van eenige door hen geopperde bedenkingen gebruik gemaakt. Ik verzoek Uw WEw dezelve met aandacht te lezen, en er volstrekt geen meerder gebruik van te maken, dan gij meent te kunnen en te moeten doen. Al wat gij wilt uitlaten, bijvoegen en veranderen, kunt gij, wat mij betreft, vrij doen. Ik heb mij zooveel mogelijk in Uwe plaats trachten te stellen, en vooral eenige harde uitdrukkingen in Uwe schriften te verschoonen. Bij het herlezen der memorie, heb ik zelve de aan- merking gemaakt, dat de laatste helft, wellicht voor het Synode minder beledigend had moeten zijn. Dan, ik had geen tijd meer om te ver- anderen. Daar gij dient te zorgen dat Uwe akte van appèl zoowel als Uwe memorie den 28 dezer maand in handen van den Secretaris van het Synode is, en ik U toch eenige dagen laten moest om dezeive te lezen en te overdenken. Ik behoef Uw WEw wel niet te zeggen dat de stukken door U aan den Secretaris van het Synode toe te zenden, geheel met Uw eigen hand geschreven en gefrankeerd dienen te zijn. Wat de vorm betreft, zoo zend ik U beide stukken, alzoo dat gij ze volkomen volgen kunt, en er slechts Uwe naamteekening onder te stellen hebt, en de datum der maand waarop gij de stukken verzendt, hebt in te vullen. Van der Kemp hoopt U de memorie voor Uwen Kerkeraad eersdaags te zenden. Hij was nog niet gereed. Met dezelve is ook minder haast, en wanneer Uwe kerkeraad zich met dezelve vereenigt, behoeft zij slechts voor de opening van het Synode te worden ingezonden. Dat wij deze stukken gesteld hebben verbreiden wij niet. Ik geloof dat het niet raadzaam is dat het bekend worde dat zij uit onze pen ge- komen zijn, alvorens het Synode gevonnisd heeft. Wat wij dan doen zullen, zal de Heere ons, hopen en vertrouwen wij, toonen. En nu HoogEerwaarde Heer, Uwe zaak zij den Heere bevolen, zonder Wiens willen wij niets kunnen doen, en zonder Wiens toelating onze vijanden niets vermogen. Hij is Koning, buig U voor Hem neder gij gansche aarde. Molenaar is noch niet terug. Na toewensching van 's Heeren zegen op deze Uwe laatste pogingen noem ik mij met broederlijke groete, Uw Wew. vriend en Broeder in onzen Heer den Koning der Kerk, 's Hage 19 Juny 1834. D. van Hogendorp.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/482
Deze pagina is niet proefgelezen