DE GESCHORSTE AFGEZET. IN APPÈL BIJ DE SYNODE 419 onderwond te doen. Dit jaar is te ver reeds verscheenen aanders zouden wij uwlieden voorslaan eenigen tijd bij ons te koomen om daar en met Gods genadige hulp de band van vriendschap nader aan te haalen. De vrouw van Ds Molenaar is hier reeds 14 daagen en den 4 Aug. ver- wagten wij de Dominee die dan tot 15 Aug. bij ons blijft. Mevr. Molenaar geniet veel. Mijn vrouw staat nog van verre, is zeer neederig. Wanneer zij den 2 Aug. beleeft treedt zij in haar 30 jaar, en wanneer ik door genade den 10 Aug. mag beleeven treed ik in mijn zestigste jaar zegge 60 jaar. 9) Offer ons dan wat byzonder den Heer op als het u belieft, opdat indien het misschien mijn laatste jaar weezen mogte (ja ook behalve dat) de Heer dit jaar in mij zelven Hem byzonder Heyligen mag geevende de volheyd der vrijheid zijner kinderen, en mij doende weerkeeren tot mijne bezittingen en geslagten (Lev 25 vs 10). Mij aan- gaende, ik hebbe niets te zaayen nog te oogsten, maer zal ook in dit jaar leven moeten van hetgeene de Heere Zelf laat wassen. Ik wensche het ons met malkander, dat wij dus het geheele werk en ons zelven, voor tijd en Eeuwigheyd den Heer als kinderkens toevertrouwen mogen, geen verwagting hebbende van nog behaagen in ons zelven. Het afzetten van Broeder Van der Werp leed en smart mij. Ik ben wel niet in staat om hem van dienst te zijn, even wel zal ik hem niet vergeten. Mag ik weeten of hij getrouwd is en kinders heeft ? Spoedig hoopen wij iets van uw te mogen verneemen. Aan den koning heb ik mijn Brief nog bij tijds toegezonden, maar nog geen antwoord. Hij was kragtig. Wij groeten uw neffens uw beminde huysvrouw in de Liefde des Heeren die ons zeegene, en de Broeders en ben door genade uw toegenegen vriend en Broeder P. J. van Zuylen van Nijevelt. 29 July 1834 Schaffelaer bij Barneveld. Den dag vóór dat de kerkeraad de memorie door mr C. M. van der Kemp opgesteld naar de Synode zond, schreef de ,,om der waarheids wil verdrukte en gewezene onderwijzer” den brief aan den Koning waarvan de inhoud zoo bezwarend is voor het karakter van prof. Hofstede de Groot. Of de klacht en aanklacht van den geschorsten onderwijzer doorgedrongen is tot het oor van den Koning; of zijn brief onder diens oogen gekomen is, zal niet gemakkelijk zijn uit te maken. Toch is die klacht niet slechts eenmaal gedaan; ook deze aanklachte is niet maar in een enkel schrijven onder het oog des Konings gebracht; immers in hem wilde De Groot De Cock treffen; deze heeft de pijn gevoeld van het onrecht den jongen onderwijzer aangedaan en hij heeft het ook voor den troon van den aardschen Koning voor zijn vriend opgenomen. Deze klachten en aanklachten zijn ook gekomen onder het oog van de geschiedvorschers en dezen zullen een onpartijdig oordeel weten te vellen over den voor- stander van waarheid en liefde"; en voorzoover reeds een oordeel is "
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/485
Deze pagina is niet proefgelezen