428 BEWEGING IN HET LAND VAN HEUSDEN EN ALTENA Een juisten kijk op de praktijken der tegenstanders van de gereformeerde leer kunnen ons de volgende regelen geven uit Scholte's brief. ,,Het ver- wondert mij dat gij het stukje over de Psalmen niet hebt ontvangen. Toen ik in Amsterdam was heb ik een exemplaar op velin Papier voor u bij den uitgever gelaten om aan u te bezorgen; ook de uitbreiding van dit boekje wordt door de vijanden verhinderd, in Middelburg b.v. was het niet te krijgen hoewel de uitgever een zeker getal exemplaren er na toe gezonden had; hoe staat het er mede in Groningen ?" Teekenend ter kenschetsing van de onrust dier dagen, waarop De Cock steeds weer in zijn brieven aan den Koning wijst als een oordeel Gods over het verlaten van de paden der vaderen, is waarnaar Scholte dan verder vraagt en wat hij in verband daarmede schrijft: ,,Hier heeft een gerucht gelopen dat er in de stad Groningen een opstand was uitge- broken wegens de belasting, en ik heb uit de courant gezien dat de 1 Bataillon van de 10de Afd. naar Groningen gemarcheerd is. Ik hoop toch dat Gods volk zich niet zal vermengen met hen die naar verandering staan." En dan durft men op weinig opene wijze heimelijk De Cock en zijn medestrijdenden verdacht maken van beroeringen ook in het burgerlijk en staatkundig leven te willen verwekken, om mede daardoor eerder een hard optreden tegen de „ontevredenen" te kunnen bewerkstelligen. Een slottirade uit dezen brief laat ons, als we goed lezen, een klein scheurtje zien in de oude vriendschap tusschen Kohlbrügge en Scholte. Zoo wordt ook wederom in dezen verkwikkenden beker een bittere droppel gemengd voor De Cock, die nog in het minst niet kon vermoeden, dat dit scheurtje door zou scheuren tot een finale breuk tusschen de beide vrienden. Nog minder kan door hem reeds nu vermoed worden, dat het zelfs tusschen hem en Scholte tot een breuke zou komen. Een smart schier geen enkelen reformator gespaard, misschien wel, opdat in God alleen hun sterkte zoude worden gezocht en gevonden en aan Hem de eer zou worden gegeven, voor het groote werk gewrocht door zijn knechten. Met betrekking tot Kohlbrügge dan schreef Scholte de reeds bekende tirade: ,,zooals ik vermoed heb, gaat Kohlbrügge trouwen met freule Verschuur uit Nimwegen; hij is nog in de zware rouw over zijne vrouw, is dat nu eene vrugt van zijn geloof! Geliefde broeder de Heere beware ons voor afwijking van zijne waarheid en bekrachtige ons te samen om met en voor de gemeente te getuigen tegen alle leugen onder welken schoonen schijn ze ons ook moge voorkomen, en doe ons lijdende en strijdende voor de zake Christi in de verdrukking roemen, verwachtende de open- baring van onzen eenigen en eeuwigen Borg en Middelaar." De Cock zal niet minder verlangend zijn geweest dan Scholte te zien hoe men nù op de synode met hem zoude handelen; niet dat hij de
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/494
Deze pagina is niet proefgelezen