432 DE KERKERAAD VAN ULRUM WENDT ZICH TOT DE STATEN Gods woord meer te horen dan der menschen woord. Waartoe wij hopen en verzoeken door UEd. in onze billijke regten ondersteund en gehand- haafd te worden." Dit schrijven ging vergezeld van twee bijlagen: de verantwoording van De Cock wegens het feit waarom hij werd veroordeeld en het ,,onregtmatig vonnis", zooals dit wordt geheeten in dit stuk aan de staten. Bizonder dient gelet te worden op de twee regels, later en met nieuwe inkt toegevoegd aan genoemd schrijven, waarin deze waarschuwende woorden staan geschreven: ,,Of anders eene geheele afscheiding van de SYNODALE KERK, ³) op de gronden en regten van de GEREFORMEERDE KERK naar de Dordtsche synode". Van Velzen schrijft in zijn Gedenkschrift, onmiddellijk na de vermelding van De Cocks afzetting: ,,Door velen werd nu bij De Cock op eene algeheele afscheiding van de hervormde kerk aangedrongen; maar hij oordeelde, dat alle middelen beproefd moesten worden, om herstelling van het onrecht te verkrijgen: hij beriep zich op de algemeene synode". 4) Bedenke men nu dat deze regels later zijn toegevoegd aan dit stuk van den kerkeraad, dan is de veronderstelling niet te gewaagd dat dit is geschied op aandrang van dezen, want onder de velen die aandrongen op afscheiding, werden ook invloedrijke leden van den kerkeraad geteld. ,,Tot alle middelen die beproefd moesten worden" moet dan ook dit stuk worden gerekend en dat andere, op denzelfden 26 Juni gezonden door den kerkeraad aan het provinciaal kerkbestuur. Hij geeft zijn ,,grote verwondering en bedroeving te kennen, dat hun algemeen door de ge- meente en alle Godvrezenden hoog geachte en beminde leeraar, is afge- zet, tegen Gods Woord en de formulieren, zonder eenigerley acht te slaan op alle gronden door hem aangevoerd". De kerkeraad oordeelt dat ,wanneer op zulk eene wijze, naar het goeddunken des harten alleen ge- oordeeld mogt worden, dan ware het beter den Paus te horen dan UEd., die zeker dan vrij wat hoger van rang en staat is met zijne Cardinalen en Bisschoppen, maar dit Mijne Heeren is het voorregt 't welk de Gere- formeerde Kerk ons waarborgt, art. 7, dat Gods Woord alleen de grond moet wezen van alle oordeel, waaraan de kerk verpligt kan worden zich te onderwerpen. Dat regt eischende onderwerpen wij ons dan ook niet aan ul. oordeel, maar vragen nogmaals met hem op grond van Gods woord alleen, gehoord en geoordeeld te worden, of afscheiding 5) van hen die niet Gods woord naar art. 7, maar het goeddunken hunner harten volgen willen en eigen gemaakte bepalingen". Zij verzoeken dit als hunne ,,aan Gods woord en niet aan menschen of menschelijke bepalingen hangende dienaars".
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/498
Deze pagina is niet proefgelezen