AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK XXIV. ¹) Van bijzondere beteekenis is Doleerende Kerken, Heusden, A. Gezelle Meerburg 1887, rede bij de overdracht van het rectoraat, 21 December 1886, door D. K. Wielenga, leeraar aan de Theologische School te Kampen. Een tijdrede van hoog belang en wetenschappelijke beteekenis. Mij trof daarin o.a. op blz. 11 deze zin: „De vraag naar het karakter ,der doleerende kerken" in de 17de eeuw is in den loop dezes jaars meer bepaald aan de orde gekomen. Vroeger wel eens ter loops aangeroerd en ook in de kringen der Chr. Geref. meer dan eens ernstig besproken" enz. In een noot wordt dan verwezen naar de Synodale Handelingen der Chr. Ger. Kerk van 1851 en 1854. Wist men toen wel, dat De Cock reeds van zijn gemeente officieel sprak als dolerende gemeente? Men vergelijke ook Kuypers Separatie en Doleantie, Amsterdam, 1890, J. A. Wormser. Ook Kohlbrügge wijst in zijn brief aan De Cock op de doleerende kerken in de 17 eeuw", Van Lonkhuyzen a.w. bijlage B, 12. Nog verwijs ik naar: Afscheiding en Doleantie in verband met het kerkbegrip, door F. M. TEN HOOR, predikant van de Christelijke Gereformeerde Gemeente te Franeker, D. Donner, Leiden; eene afzonderlijke uitgave van opstellen verschenen in de ,Vrije Kerk". Dit geschriftje is van bizondere beteekenis ! 2) De Cock noemt zijn gemeente met geen anderen naam dan Gereformeerd! Toen was het nog gewoonte in plaats van kerk van gemeente te spreken. Ook dat zal straks anders worden. In een brief zegt De Cock dan aan den Koning (zie later): laat ons dan heeten Gereformeerde Kerken! 3) Ook de benaming ,Synodale Kerk" is geen uitvinding van lateren datum. De Cock zal Voetius Politica Ecclesiastica wel niet hebben gekend of bestudeerd; doch liefde wil kennen en zijn liefde tot de gereformeerde kerk der vaderen deed hem haar kennen in haar kerkleer, doch ook in haar kerkrecht. Mij heeft getroffen telkens weer dat hetgeen velen later hebben gemeend als nog niet in onze eeuw gesproken en geleerd, toen reeds bij de vaderen der Scheiding bekend was of waar- tegen door hen reeds was gewaarschuwd, denk slechts aan wat hij schreef over ,,vragenboekjes". 4) Gedenkschrift, blz. 36. Vgl. ook Gedachtenis en Bede, 11 December 1835, 12 December 1875 of Rede na veertigjarige scheiding van S. VAN VELZEN, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Kampen, G. Ph. Zalsman, 1876. Menschen van mijn en zelfs van nog jongeren leeftijd hebben deze orde zien prijken op de borst van dezen man die met fieren leeuwenmoed voor de kerk en in de kerk heeft ge- streden. Men leze wat hij op zijn feestdag getuigde van den ,onverschrokken strijd gevoerd door Hendrik de Cock van het Classikaal Bestuur tot de Synode", blz. 8, noot e. 5) Opmerkelijk dat De Cock aan den kerkeraad steeds alle recht laat wedervaren. Hij was zoo'n recht kerkelijk man! Hem moest recht geschieden! Hij wilde ook aan een ieder recht laten wedervaren! Zelf nog niet rijp voor Afscheiding" mag toch de kerkeraad zich daaromtrent wel uitspreken.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/502
Deze pagina is niet proefgelezen