VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK DE SYNODE AAN HET WERK. D OOR de synode werd een commissie van advies benoemd in handen waarvan alle de stukken die betrekking hadden op de zaak De Cock werden gesteld. Eerstens de memories opgesteld door mr Van der Kemp, graaf Van Hogendorp en De Cock. Dan de stukken gezonden door het provinciaal kerkbestuur, tegen welks vonnis de afgezette De Cock in appèl was. Dit kerkbestuur had een schrijven gevoegd bij zijn besluit tot afzetting ter verdediging van zijn handeling. Ergerlijk in de hoogste mate is dit schrijven, zoodat het een plaats ver- dient naast het schandschrift: Ulrum, zooals het is, en deszelfs toenemende volksbewegingen in October 1834. De schuilgaande schrijver van dit schand- schrift, die niets minder is dan een vuige lasteraar, schijnt les ontvangen te hebben in zijn werken in de duisternis van het provinciaal kerkbestuur; overtreft hij in leugenstoffeeren zijn leermeester in beleid, toch is hij niet zoo schaamteloos brutaal, want hij scheldt van achter den muur die hem onttrekt aan het gezicht; het genoemd bestuur durft op eigen naam en voor eigen rekening schrijven wat het aan de synode schreef. Het schijnt geen groot respect voor deze ,,Christelijke Synode" te hebben gehad, anders zou het toch hebben toegezien wat het schreef. Het bestuur verontschuldigde zich blijkbaar een zoo overhaast besluit genomen te hebben en bedacht niet dat het zich zelf daardoor beschuldigde. Het schreef dan tot ver- dediging van zijn besluit: ,,dat die maatregel noodig was en door de Synode behoorde bekrachtigd te worden, deels uit aanmerking van het schrikkelijk verval door onkunde en verwarring van denkbeelden, WAARIN DE KORT TE VOREN NOG ZOOVEEL BETER GESTELDE GEMEENTE VAN ULRUM door den invloed van den predikant De Cock geraakt is, en waaruit zij hoe eer zoo beter, door de dienst van eenen anderen leeraar, onder Gods zegen en hulp moet worden gered; deels wegens de verderfelijke pogingen eener factie, welke zich ter omverwerping der orde en eendragt, in onze
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/504
Deze pagina is niet proefgelezen