438 DE SYNODE AAN HET WERK C. van Zuylen van Nijevelt wel een eerste plaats had ingenomen ? De commissie heeft rapport uitgebracht van haar onderzoek; de synode gehoord naar de voorlezing daarvan heeft daarop, in dezelfde zitting, bij hoofdelijke stemming als haar oordeel uitgesproken: ,,dat het strafmiddel der afzetting niet onverwijld en ten allereerste op den predikant H. de Cock had behooren toegepast te worden en alzoo de uitspraak van het Provinciaal Kerkbestuur tegen hem moet worden gereformeerd." Ons rest nog het kort appèl opgesteld door graaf Van Hogendorp met diens memorie te lezen, den inhoud daarvan te vergelijken met de memorie van Van der Kemp en die van De Cock. Heeft de synode eenig ver- moeden gehad dat drie van deze stukken waren opgesteld door ,,Haagsche heeren"? Ware de brief van Van Hogendorp verloren geraakt en had men niet gelezen, noch ergens kunnen lezen, dat déze de „acte van Appèl en de memorie van Defensie voor De Cock ontworpen had", bij inzage van de Acte van appèl aan het algemeen synode der Nederlandsche Hervormde kerk" zou onmiddellijk twijfel zijn gerezen of deze wel door De Cock zelf was ontworpen. Dit appèl is zuiver zakelijk, gespeend aan alle breedsprakigheid, sober en bondig gesteld, volkomen correct in toon. ,,Met gepasten eerbied geeft H. de Cock te kennen, dat hij een vonnis heeft ontvangen, waarbij hij van zijn dienst geheel wordt afgezet; dat dit vonnis door het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen, tegen hem in eerste ressort geslagen, gegrond wordt op een zeker werkje geschreven door Jacobus Klok, en door hem met een korte voorrede is uitgegeven; dat hij zich met dit vonnis ten hoogste bezwaard oordeelt, uit hoofde hij met de uitgave van dit werkje vermeent niets gedaan te hebben, dan waartoe hij volkomen geregtigd was; dat hij vermeent dat dit vonnis te meerdere herziening behoeft, daar hij het Provinciaal Kerk- bestuur van Groningen, (welke achting hij hetzelve ook wenschte te kunnen toedragen) ten zijnen opzigte als geen onbevooroordeelde Regter kan erkennen, uit hoofde: 1° een vroeger vonnis, in Appèl door dit Bestuur tegen hem gewezen, het Bestuur in deszelfs inzigten in de onderhavige zaak reeds gebonden had; 2º de Voorzitter van dit Bestuur in zich ver- eenigd heeft, de functie van aanklager bij, en voorzitter van deze ver- gadering; en 3⁰ het vonnis zelve de kennelijkste blijken draagt van bepaalde en uitgezochte haat tegen hem suppliant, welke niet alleen ijzingwekkend moet genoemd worden in verkondigers des Evangeliums, maar bovendien noodwendig geheel verblindend heeft moeten zijn." Redenen waarom hij, gelet op enkele door hem genoemde artikelen van het algemeen reglement, de vrijheid neemt ,eerbiedig tot de eerwaarde vergadering te naderen en te verzoeken tot het appèl van dit vonnis te worden toegelaten, concluderende wijders tot de te niete doening van voor-
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/506
Deze pagina is niet proefgelezen