APPÈL BIJ EN MEMORIES AAN DE SYNODE gebruiken van sommige harde uitdrukkingen daarmede niet bestaanbaar ware, dan zoude men ook onzen Heere Jezus en zijne Apostelen ten dezen opzichte berispen moeten, ja dan zou het Gron. Kerkbestuur zelf, hetwelk voorwaar geene malsche uitdrukkingen tegen de Cock bezigt, zijne eigene veroordeeling hier hebben uitgesproken. Daarenboven, die uitdrukkingen, door Klok gebezigd, wat zijn zij anders dan de juist afge- leide gevolgtrekkingen uit de door hem gedane oordeelvellingen? Of is het niet waar, dat, indien de Evang. Gezangen, bij eene behoorlijke toetsing en weging aan en tegen Gods Woord en onze Formulieren van eenigheid, te licht gevonden worden, indien zij (gelijk het algemeene oordeel van Klok is), niet zoo zeer eene positive, als wel eene negative onrecht- zinnigheid inhouden, indien zij het kenmerkende der Geref. leer niet be- vatten en zoo gesteld zijn, dat zij door allerlei ketters gevoeglijk kunnen worden medegezongen, zij dan een samengeflanste Alkoran van alles wat mogen genoemd worden, waarin de tot zaligheid noodige waarheid verzwegen wordt, een geheel van 192 Sirenische minneliederen, die slechts dienen om de Gereformeerden al zingende van hunne zaligmakende leer af te helpen, en waarvan het zingen een Gode onbehaaglijk getier op- levert? Wat voor kwaad zit hierin, wanneer men eene wederlegging der Gezangen (gelijk men zich thands voordoet) wil toelaten? Wij kunnen dus niet anders zien, dan dat het Gron. Kerkbestuur op de schandelijkste, laaghartigste en valschte wijze het werkje van Klok ten laste legt, den bedaarden, betoogenden en bescheidenen toon der wederlegging ver- onachtzaamd te hebben. 467 Men wil verder, dat in dat werkje de Verzamelaars der Gezangen, waaronder (als men zegt) mannen van algemeen bekende kunde en braaf- heid, meerendeels reeds ontslapen, en allen in der tijd gekozen uit de respective gewestelijke Synoden, ja deze Synoden zelven machtspreukig, liefdeloos en trotschelijk worden beschuldigd van trouweloosheid en onkunde. Maar eilieve! sints wanneer toch na 1816 is het eene misdaad geworden om kerkelijke lichamen en Synoden van vroegeren tijd minder inst te bejegenen, ja ten scherpste door te halen? Uit de geschriften van hoogaanzienlijke Leeraars onzer Kerk in den tegenwoordigen tijd, en, uit de straffeloosheid en goedkeuring, die hun te beurt valt bij zulke handelwijze, hadden wij mogen opmaken, dat men in onzen de Cock niet kwalijk genomen zou hebben, hetgeen men in Ypey en Dermout, in Brouwer en Reddingius, in Hofstede de Groot en Laurman, in Donker Curtius en Van der Linden, enz. enz. ten hoogste goedkeurt. Of wat toch zouden de Verzamelaars der Gezangen en de Provinciale Synoden van 1805 en volgende jaren meerder voor uit hebben, dan de vroegere Synoden, bijzonder der. Nationale Synode van Dordrecht van de jaren 1618 en 1619; en mannen als Calvijn en Beza, Gomarus en Bogerman, Baudart en Trigland, Voet en Brakel en dergelijken, mannen voorwaar van algemeen bekende kunde en braafheid, en niet slechts meerendeels, maar allen reeds ontslapen ? Is het geoorloofd deze allen te lasteren, zoo als maar tegenwoordig aan de orde van den dag is, wat voor kwaad
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/535
Deze pagina is niet proefgelezen