498 DE COCK KOOPT DEN TIJD VAN HET ONNOODIG UITSTEL UIT beurden zegen om Christus wil uit loutere genade, om door Zijnen Geest en genade doende behartigen en bespoedigen deze pogingen tot bevor- dering van Zijn eer, van Zijne dierbare en duurgekochte Gemeente en van het heil en de redding onzes vaderlands. Het verzoekschrift waarvan De Cock aan de Friesche broeders schrijft, gelijkt naar zijn inhoud op dat wat door hem werd opgesteld namens ,,ondergeteekende ingezetenen van de Provincie Groningen", waarin „met den meesten eerbied en onderdanigheid aan de Hoogmogende Heeren Staten Generaal van de Vereenigde Nederlanden hun hoogste wensch en vurigste begeerte te kennen wordt gegeven, dat door de HMogenden door de bevordering van den waarachtigen dienst van God het welzijn des lands in dezen hogen nood, en het heil van deszelfs ingezetenen tijdelijk en eeuwig mogt gezocht en bevorderd worden". In dit ,,verzoekschrift" wordt dan door De Cock: gewezen op den achteruitgang van jaar op jaar, en de menigte van rampen en oordeelen, veelvuldig in getal en onderscheiden in soorten, zoodat schier iedere stand kwijnt en zucht onder neringloosheid en druk van opbrengst en tijden. Neen, de requestranten behooren niet tot degenen die dit wijten aan den Vorst of overigheden, met den hond op den steen bijtende en den werper voorbijziende, maar zij werpen de schuld daarvan op zichzelven, op hunne zonden en die van land en volk en op de ver- lating van den waarachtigen dienst van God, vooral sedert 1816, toen men de banden daarvan ontknoopt en losgemaakt heeft". ,,Opdat de Heere Zijn zegen zal kunnen schenken, willen zij wel op het nederigste, ernstigste en dringendste, de Hoogmogenden verzocht hebben, om land en volk op te wekken tot wederkeering tot den waar- achtigen dienst van God, om zich te verootmoedigen en te vernederen onder de krachtige hand Gods, en de Gereformeerde leeraren tot de onderhouding en handhaving van de Gereformeerde leer te dwingen, waar- van de meesten zijn afgeweken, en om met kracht en klem, gelijk weleer onze vaderen de roepende zonden te beteugelen en te straffen, en daartoe te gebieden volgens den pligt, Godvreezende overheden opgelegd, door den Hoogen God zelven: le Dat de dag des Heeren op de stipste wijze gevierd en Gode ge- heiligd worde.... 2e Dat er krachtdadige maatregelen genomen worden tegen het ligt- vaardig zweeren en vloeken.... 3e Dat de roepende zonde van hoererij en overspel, strengelijk be- teugeld en 't huis gezocht worde; dat de voltrekking der huwe- lijken gemakkelijk gemaakt en bevorderd worde, gelijk weleer .... 4e Dat duidelijk de Gereformeerde Godsdienst voortaan niet meer zij een bajert en zamenraapsel van alle ketterijen, maar dat de eed der predikanten nauwkeurig omschreven, en die van 1618 en '19 hersteld worde....
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/570
Deze pagina is niet proefgelezen