DE COCK KOOPT DEN TIJD VAN HET ONNOODIG UITSTEL UIT 503 kerkeraad opgevolgd, met een geringe afwijking slechts. Had deze het plicht van de ouderlingen en van de gemeente geacht, wijl in hun rust gestoord, gelijk vroeger de doleerende ) kerken, ,,hun beklag, dat men met geweld inbreuk op hun goede rust heeft gemaakt, met verzoek om redres in te leveren, bij de plaatselijke en provinciale overheid, en voorts niet bij den Koning als bij wijze van kennisgeving, maar bij de Staten hunner Provincie en bij de Staten Generaal", Ulrums kerkeraad beklaagt zich wèl bij den Koning, even zoo goed als bij de gewestelijke en 's lands ,overigheden". De Cock en de zijnen hebben al het mogelijke gedaan om te komen tot zijn herstelling in het ambt in de Hervormde kerk ! De dag der ontmoeting met het provinciaal bestuur, Donderdag de tweede October, brak aan; dit zou de laatste ontmoeting zijn van De Cock met het bestuur in de Nederlandsche Hervormde Kerk. Hij heeft daarvan zelf verslag gedaan in het Naberigt van zijn Verder Berigt. Op zeldzaam onwelwillende wijze werd de afgezette dienaar, in het bizonder door den president D. Hendriksz bejegend. Hij werd met eene commissie uit den kerkeraad toegelaten. Op de vraag: wat hij verlangde ? werd door hem geantwoord, dat hij wenschte te weten wat van hem werd geëischt naar het gereformeerde 7) synodale vonnis". Daarop werd aan hem een onderteekeningsformulier voorgelezen, van bijna gelijken inhoud als vermeld in het synodale vonnis, onder het rubriek: ,,verleent den heer Hendrik de Cock...." Het is van den volgenden inhoud: ,,De ondergeteekende H. de Cock, thans gesuspendeerd predikant te Ulrum, doe bij dezen door mijn eigen- handig schrift en onderteekening en in opregten gemoede aan het Provin- ciaal Kerkbestuur van Groningen blijken mijn berouw en leedwezen wegens het bedrijf waaraan, als moetende leiden tot verstoring van de orde en eendragt in de Nederlandsche Hervormde Kerk, ik mij schuldig heb ge- maakt, terzake van de uitgave van het werkje, getiteld: ,de Evangelische gezangen, enz. door J. Klok", enz. en het plaatsen eener aanprijzende voorrede voor hetzelve, en ik leg tevens voor hetzelve kerkbestuur pleg- tiglijk de opregte belofte af, die bevestigende door mijne onderteekening, dat ik mij van nu voortaan, zoo in het openbaar als in het bijzonder, stichtelijk zal gedragen naar al de bestaande kerkelijke Reglementen en verordeningen." De Cock betuigde ,met onderwerping en onderteekening alles te willen doen, wat hem naar Gods Woord geoorloofd en met eene goede cons- ciëntie mogelijk was". De president wilde echter geen woordenwisseling toelaten, en zeide alleen maar, het telkens door hem herhaalde: „geen pour parler". Maar men kon toch, zoo merkte De Cock op, niet het
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/575
Deze pagina is niet proefgelezen