AANTEEKENINGEN HOOFDSTUK XXX. ¹) Het eene geschreven door een lid der gemeente van Ulrum getiteld: Bekeerings geschiedenis en verdere leiding Gods van P. K. LUIT, daglooner te Ulrum. In de maand Juli van zijn eigen hand: Een paar brieven uitgegeven ter opheldering der waarheid enz. De brief reeds genoemd van een Heer uit Holland", zonder twijfel Schröter uit IJsselsteyn, en het antwoord er op. Het is vrij zeker dat Kohlbrügge van dezen brief zegt: je fikschen brief of antwoord aan F. te IJ (Van Lonkhuyzen, Bijlage B. blz. 13). Deze F. moet ongetwijfeld een S zijn. Het afschrift van dezen brief schijnt niet altijd even duidelijk te zijn geweest. De brief schijnt verloren te zijn geraakt. Men leze in de uitgave van de Acte van Afscheiding enz. hoe roekeloos slordig om- gegaan is met het archief De Cock vòòr dat dit in het bezit kwam van prof. Helenius de Cock, die nog gered heeft wat te redden was. In de maand Augustus volgde het Voorloopig berigt enz., en in de maanden Mei, Juni en September, de drie eerste stukjes tegen Van der Linden e.a.: Verdediging tegen de aanvallen op de ware gerefor- meerde kerk en Mij gedaan door onderscheidene Dwaalleeraren dezer Provincie enz. De brief van den 20sten September 1834 aan den Koning vangt aan: „Hiernevens heb ik het voorregt Uwe Majesteit toe te zenden een voorloopig berigt mijner onregtmatige vervolgingen en No. 3 tegen Van der Linden...." 2) Vgl. voor den brief aan de ,,Broeders van Vriesland", Hendrik de Cock, blz. 274 v.v. De beide stukken werden waarschijnlijk als circulatie stukken rondgezonden; ik meen dit uit de laatste zinsnede te moeten opmaken: ,,verzoekt de verzending van dit verzoekschrift te bespoedigen." In een noot aan den voet van blz. 276 schrijft prof. De Cock: „Deze stukken werden toegezonden aan Tien leeraren in de provincie Friesland. Eene vergadering van regtzinnig gevoelende Predikanten, kort na dien tijd bijeengeroepen werd slechts door een paar Leeraren bezocht, en zonder te vermelden waarom men aan vaders opwekking geen gehoor gaf kwam er niets tot stand." 3) Vgl. Wumkes a.w. passim en J. Bosch a.w. blz. 55: ,vermelding verdient nog, dat in deze ,Dagon onzer dagen" ook voorkomt een schrijven aan den Heer S. Hogerzeil Mz., leeraar der Herv. gemeente van Augstiner en Kolummerland in de provincie Vriesland." In dien brief schrijft hij frank en vrij: ,zoo gij dit meent (nl. dat vrij en ongehinderd. K.), waarom bleeft gij dan uit lafhartigheid uit de classikale vergadering, toen ds S. v. Velzen daarheen ging, en er niets ontmoette dan wolven in de schaapskooi van Christus, ja uit den mond van een der predikanten moest hooren, dat hij zich liever den hals wilde afsnijden, dan die oude leer leeren. Zeker, dat getuigt niet voor uw getrouwheid ...." vgl. verder blz. 56 a.w. Vgl. Rullmann, a.w. blz. 131, 132. 4) Wumkes a.w. blz. 90. 5) Hendrik de Cock, blz. 276-279. 6) Ik onderstreep. Van Lonkhuyzen a.w. Bijlage B blz. 12. 7) Bedoeld wordt het veranderde vonnis. Verder Berigt blz. 87, Hendrik de Cock blz. 280 v.v., Gedenkschrift blz. 42.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/578
Deze pagina is niet proefgelezen