520 DE APOSTOLISCHE REIS" VAN HENDRIK PETER SCHOLTE draagt zoozeer een persoonlijk karakter, dat het ons niet dienen kan tot recht verstand van den persoon en de actie van ds Scholte. In een brief aan zijn vriend Van Heumen ¹3), die eerst niet geheel af- wijzend stond tegenover de afscheiding van Scholte, luidt het: „Het ge- beurde met Scholte beschouw ik niet, zooals gij er tot nu toe over denkt.... wie op het vleesch zaait, zal van het vleesch de verderfenis oogsten." Van Heumen is in een later gedateerden brief op Scholte teruggekomen; daarin schrijft hij dan: ,,wanneer de kerk op deze wijze gered wierde, dan zou Scholte alleen de eere krijgen." In terugslag daarop schrijft dan Kohlbrügge: ,Zeg aan den geliefden Z.... dat de uitwendige kerk nim- mer gered heeft genaamd kunnen worden, ik meen als eene georgani- seerde kerk." Echter Kohlbrügge keurt gestreng af de wijze waarop het kerkbestuur met Scholte gehandeld heeft: ,,Evenwel zullen die hun oordeel dragen, die hem zoo behandeld hebben, als ze hem hebben behandeld en wie tegen hem schrijven zooals de Ned. Stemmen (da Costa) enz. zaaien ook op het vleesch." De uitvallen tegen Scholte, gelijk wij die vinden verspreid in de brieven die nog overig zijn uit de ,,correspondentie" van Kohlbrügge, zijn van dien aard, dat ze meer in het nadeel getuigen tegen den briefschrijver dan tegen den „gescholdene". Dr J. van Lonkhuyzen sluit § 8 Kohlbrügge en de Afscheiding met de veronderstelling: „Hij scheen het moeilijk te kunnen verdragen, om Scholte, dien hij ver beneden zich achtte, te zien vooropgaan bij degenen, die hèm eerst volgden, en Scholte de plaats van het hoofd van een beweging te zien innemen, die Kohlbrügge aanvankelijk meende, dat hem toekwam, maar waarvan hij door Da Costa werd teruggehouden." De Cock was reeds eenigen tijd met ds Scholte in correspondentie vòòr zij elkander ontmoetten. De eerste ontmoeting had plaats bij ge- legenheid, dat De Cock naar Den Haag reisde. Daarna hebben ze elkander niet eerder ontmoet en gesproken dan toen Scholte gelegenheid vond naar Groningen te reizen om van nabij kennis te maken met de gemeente van Ulrum. Terwijl De Cock gevangen zit te Groningen en uit de Provinciale Gro- ninger Courant een bericht leest, dat het antwoord inhoudt in naam des Konings gegeven op het verzoek van den kerkeraad van Doeveren en Genderen om vrijheid van godsdienstoefeningen en te mogen blijven in het bezit van de kerken en kerkegoederen, vertrouwt hij aan het papier toe zijne gedachten omtrent het antwoord des Konings, waarin hij terloops ook zijn ervaring kort weergeeft opgedaan bij het bedoelde bezoek aan Doeveren's predikant.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/594
Deze pagina is niet proefgelezen