HET GEBEURDE OP DEN 12DEN OCTOBER 527 tengevolge waarvan zij gevangen zijn gezet, en met hen ook anderen zwaar werden vervolgd en gestraft. Ja zelfs, onmiddellijk na het sterven van De Cock, het gevaar dreigde, dat, in verband met hetgeen door ds H. J. Wind, die den eersten Zondag na De Cock's dood den dienst des Woords te Groningen vervulde, was gesproken, 2) een aan- klacht tegen deze zoude worden ingediend. Zoo is het dan noodig dat de verschillende verhalen daaromtrent nauwkeurig worden getoetst. Daartoe dienen deze nauwkeurig te worden gesorteerd. Die van De Cock en Scholte zijn van ooggetuigen. Dat van den assessor der gemeente Ulrum berust waarschijnlijk op het getuigenis van personen die tegen- woordig waren bij de prediking van den consulent; in ieder geval waren veldwachters tegenwoordig; dat van het provinciaal kerkbestuur is stellig gegrond op het getuigenis van den consulent en diens verwant. ³) Wat ds Boeles en prof. Hofstede mededeelen is tweede ja zelfs derde hands, gelijk dit ook het geval is met hetgeen daarvan wordt gevonden in Van Velzen's gedenkschrift. Wij wenschen niet te putten uit het schand- schrift, reeds meermalen gesignaleerd. Dat het verslag van het provinciaal kerkbestuur gedaan aan den minister met voorzichtigheid moet worden geraadpleegd, moge blijken èn uit wat dit heeft durven berichten aan de synode omtrent den toestand waarin de gemeente van Ulrum was ge- komen door De Cock's optreden, èn uit den inhoud van de missive die het zond aan den ring van Leens. De ring Leens zorgde dat onmid- dellijk bericht werd gegeven van het gebeurde te Ulrum op den 12den October; daarin wordt ,beklag" gedaan over de ,,mishandeling, den Heer N. Smith, consulent dier gemeente, bij gelegenheid dat zijn Eerwaarde aldaar zou prediken, aangedaan; diep beklagende den braven man, die allen lof en achting verdient wegens zijne getrouwheid aan plicht en orde." Van dit stuk haastte zich het provinciaal bestuur kennis te geven aan den Gouverneur, mitsgaders aan zijne Excellentie den Minister van Staat, belast met de Generale Directie voor de zaken der Hervormde Kerk." - Mr S. Sybenga schrijft in verband met de plaats hebbende gebeurte- nissen, de eerste schorsing, de verlengde schorsing en de ontzetting uit het ambt" en den staat van groote opwinding, waarin deze de aanhangers van De Cock, inzonderheid die van Ulrum en omgeving gebracht hadden, dat er geweldpleging gevreesd werd, bepaaldelijk feitelijk verzet tegen het optreden van ringpredikanten in de kerk van Ulrum. Dat blijkt duide- lijk uit verschillende missiven van wereldlijke en kerkelijke besturen, door hem als bijlagen weergegeven. Echter hij verzekert: ,,Die vrees bleek in het algemeen ongegrond te zijn, De Cock had zijn menschen in be- dwang.... De beoordeeling van het al- of niet rechtmatige van sommige handelingen werd echter beïnvloed door het verschil van standpunt van waaruit die handelingen werden waargenomen. Dit ook dient bij de be-
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/601
Deze pagina is niet proefgelezen