SCHOLTE'S KORT VERBLIJF TE ULRUM gen Scholte hebben vrijgesproken, toen het Openbaar Ministerie, te weten de bekende P. G. Sevenstern deswege een actie tegen hem meende te moeten instellen, hebben deze rechtbanken toch erkend, en bij hunne vonnissen als facto bewezen aangenomen, zoo betoogt de Haagsche advokaat, dat Scholte toch in die leerrede, de veroordeeling van den bij kerkelijke vonnissen ontzetten leeraar De Cock als mede de kerkelijke reglementen openlijk had beoordeeld en berispt, en dat hij tegen de gehoorzaamheid aan deze laatste, onder bedreiging van verdoemenis had gewaarschuwd, als zijnde dezelve strijdig met Gods Woord." Aan zeven kinderen der gemeente van ouders, ,,die aan de waarheid en den waren God vasthouden” is toen door Scholte den doop bediend. Ook maakte hij bekend dat den volgenden Zondag het Heilig Avondmaal zoude worden bediend. We weten echter reeds dat de kerkvoogd, onder wiens berusting het hiertoe benoodigde" was, dit aan De Cock wei- gerde, die hem daarop, alweder volgens Boeles, in naam van God, de eeuwige verdoemenis aankondigde. Bij dit een en ander vergete men niet uit welke bronnen Boeles, en Appeltere uit weer daarvan afgeleide, hebben geput hetgeen zij mede- deelen. In ieder geval moge worden herinnerd dat De Cock, over deze prediking schrijvende, zegt: ,,Wat ook de vijanden lasteren van ophitsing, beleediging des konings, oproer en dergelijke, dit alles is zijn oorsprong verschuldigd aan de blindheid en boosheid dier gruwelijke menschen, die lasteren hetgeen zij niet verstaan." 536 Deze opmerking is zwaar van gewicht. Boos opzet en groote onkunde hebben de woorden, gesproken door Scholte, verdraaid en verkeerd weer- gegeven, door ze uit het verband te rukken. De Cock noemt met name het gruwelijke lasterschrift, toen pas uitgekomen: Ulrum zooals het is enz., dat hij zegt vol leugen en lastertaal te zijn en dat zich niet geschaamd heeft te zeggen, dat ds Scholte van ter zijde onzen Koning vergeleken had bij den koning Achaz. Echter, zoo merkt De Cock dan op en zet de dingen weer recht, ,,hij heeft kerkstaat met kerkstaat vergeleken en niets meer." Toen De Cock dit schreef zaten hij en Scholte gevangen. De Cock heeft dit geschreven juist in die dagen toen Scholte naar Appingedam reisde om zich te verantwoorden inzake het gebeurde op dezen Vrijdag- avond en op de meest wederrechtelijke wijze werd gevangen gezet en gevangen gehouden. We lezen dan in De Cock's Verder Berigt: ,,Echter zit ds Scholte hierom, door valsche getuigen de zaak bevestigd zijnde, gevangen; maar de Heer zal ook zijn onschuld tot beschaming zijner vijanden aan het licht brengen." ¹) Naar Scholte's mededeeling liep de godsdienstoefening zeer stil en be- daard af en ging elk naar zijne woning.
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/610
Deze pagina is niet proefgelezen