SCHOLTE'S KORT VERBLIJF TE ULRUM Gemeente die deze zonder ons wel helpen en bouwen kan, ja zal ook zonder twijfel schoon Jeruzalem wel eens in benaauwdheid der dagen herbouwd moet worden". 543 Verder lezen we dan: ,,Daar bij Schildkamp sprak ik ook nog voor een oogenblik Lammert de Wit die zijn vader den ouden Klaas de Wit in de gevangenis gebragt en gelaten had om des geloofswil, hij was zeer aangedaan en bewogen maar mogt mij nog vertellen dat zijn vader zeer gelaten en bemoedigd in de gevangenis gegaan was. De Heer zij hem daar nabij naar de grootheid Zijner goedertierenheid opdat hij met Paulus en Silas daar Psalmen moge zingen gelijk dit mij hier nog met een ver- ruimd harte gebeuren mag." - De Cock vervolgt nu: „Nadat wij met den gebede afscheid van elkan- deren genomen hadden, ging ik met Roelf Medema, (die des morgens van Sauwert met hen mede gegaan was naar de stad) naar het cour d'assises waar hij mij moest verlaten en eenigen tijd in de deurwaarders- kamer geweest wierd ik binnen verzocht en mogt met vrijheid en vrij- moedigheid het woord spreken, maar de regters mogten geen ooren hebben om te horen en geen harten om te verstaan en op te merken. Het vonnis werd bevestigd. Tegen den avond ging ik naar Roelf Kema buiten de Kranenpoort daar allen samenkwamen die het ampt der geloovigen hadden aangenomen, de laatsten met ds Scholte tegen 9 uren, welken ik met hartelijke broederliefde ontmoette, die instemde met al onze handelingen en ons verblijdde met goede tijdingen uit verren lande daar ons nog een brief voorlezende die Z.E. aan Zijn Majesteit geschreven had waarin hij den Koning berigte dat reeds personen uit 27 gemeenten zich bij hem gevoegd hadden. In zijne tegenwoordigheid heb ik daar de Gemeente geordineerd en zijn wij eindelijk biddend en dankend zegenwenschend en zingend gescheiden en broederlijk afscheid van elkander genomen, Schild- kamp Scholte en ik voorts nog een groot gedeelte van den nagt bij elkanderen opzittende." Den volgenden morgen kregen zij onder het ontbijt nog bezoek van Jacobus Glas van De Meden, ,,van een van Bedum en een van Warfum", die eenigen tijd bij hen bleven en hen bij zich begeerden, n.l. om te preeken, maar ,Scholte moest naar Appingedam mogelijk naar de ge- gevangenis en ik hier". Dit vermoeden zou voor den een denzelfden en voor den ander den volgenden dag werkelijkheid worden. Zij namen ,,daarom in den gebede met tranen afscheid van elkanderen den Heere hunne noden en behoeften aanbevelende, echter gesterkt in den Heere die den moeden kragt geeft". Scholte dan moest met Schildkamp naar Appingedam. Den volgenden dag werd hij na een kort verhoor reeds direct naar de gevangenis ge- bracht op bevel van den rechter van instructie, begeleid door een deur-
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/617
Deze pagina is niet proefgelezen