nog wel iets valt af te dingen. De benamingen domper, ridder van den domper worden afgewisseld in de strijdschriften met onberadene, onbekookte, domoor, morzuchtige, twist- onrust- en tweedrachtstoker. De eerwaarde heer, emeritus in den Haag, die op een dergelijke wijze een blauwboekje van zijn collega, predikant in dezelfde koninklijke residentie, bespreekt, doende alsof hij niet weet dat het Adres door zijn ambtsbroeder Molenaar is geschreven, zedemeestert al maar door in zijn anoniem pamflet, als hij „opgeeft, hoe men de waarheid, vooral de godsdienstige waarheid, onderzoeken moet, en wel met bedachtzaamheid, bescheidenheid, gematigdheid en liefde”.
Ik geef onmiddellijk toe dat Le Feburé in zijn bestrijding van den toetser niet malsch is en krasse uitdrukkingen durft gebruiken. Echter dit is het verschil in dit opzicht tusschen de verdedigers van de gereformeerde leer en haar liberale tegenstanders, dat deze laatsten op eene wijze met woorden als liefde, vrede, waarheid, verdraagzaamheid, het schoone en edele, de brave en godzalige, de gematigde en verstandige schermen, dat men daaronder een onbehagelijk gevoel krijgt, terwijl de verdedigers van de belijdenis der vaderen zich door den regel niet krasser uitdrukken dan de Schrift dit doet als zij de kwaden wederstaat.
Wat te zeggen van den ouden emeritus, van den schrijver die den toetssteen van waarheid, liefde en vrede ter hand neemt en dien aanstrijkt aan het adres van zijn collega, te veinzen dat hij niet weet dat deze de schrijver is van dit geruchtmakende Adres. De scherpzinnige Le Feburé, blijkt een buitengewoon belezen man te zijn; hij bewijst in zijn strijdschrift ook nauwkeurig te lezen en zoo merkte hij bij de lectuur van de Toetsing, dat de schrijver toont te weten dat zijn collega de anonieme auteur is en niettegenstaande dat schrijft deze: „ik dacht: de man, die het geschreven heeft, indien hij predikant is, is boos”; en nog sterker staaltje is dat hij durft te schrijven, nadat hij getoond heeft alles te weten omtrent het Adres en den auteur: „het is bijna niet mogelijk voor iemand, die nog aan opregtheid en waarheid gelooft te denken, dat de schrijver van het Adres zelf een leeraar zij.”
Le Feburé geeft ook nog een bewijs hoe liefdegezind de toetser is. Daartoe schrijft hij over hetgeen verder in het anoniem „geschrijf” van ds Bernardus Verwey is te lezen. Het luidt: „Maar de schrijver van het adres ziet er ook uit, dat hij, ingevalle door hem het leeraarsambt bekleed wordt, zich schuldig heeft gemaakt aan oneerbiedigheid jegens den Koning, die verlangt, dat hij, in zijne gemeente, een voorbeeld zal geven van vertrouwen op den Souverein. Maar wat moet men van iemand verwachten, die bij het kwetsen van de achting voor zulk eenen Vorst, als Neêrlands Koning, de goede ingezetenen ongerust maakt, en hierdoor ligtelijk afkeerigheid tegen het gouvernement bij hen verwekt? Wanneer hij denkt, aan hetgene ons wijs en vredelievend gouvernement doet, ten aanzien van onberaden priesters en
Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/69
Deze pagina is proefgelezen
47
NEGOTIE EN RELIGIE