dat een „oefenaar” als Le Feburé een onontwikkeld man was, niet in staat oefeningen te houden. Neemt maar grif aan, dat die bij hem in de oefening samenkwamen niet minder in de dingen van Gods koninkrijk, in die der Kerk van Christus, uit Gods Woord en ’s lands kronieken, geoefend werden, dan anderen die in die dagen samenkwamen in de „letteroefeningen”. Hier naar de „school” van Le Feburé leidde de Koning der kerk met eigene hand studenten van Leidens roemruchte Hoogeschool met haar van oudst zoo bekende theologische faculteit, opdat zij er de gereformeerde waarheid zouden leeren kennen, het vrome volk ontmoeten, de taal er hooren die dat volk sprak en die tòt dat volk sprak; een taal in zijn Toetsing gekleineerd en becritiseerd door den Toetser en onderkent en misbillijkt door den hoogleeraar die het voorstel van den candidaat Athonie Brummelkamp bijwoonde. 7)
Er zal wel geen lijst zijn aangelegd van hen die de oefeningen van Le Feburé bezochten, doch zou de gissing te gewaagd zijn, dat ook leden van de Leidsche familie De Moen onder hen werden aangetroffen? Zou ook de fabrikant Tieleman van Leiden, wiens roem en vertrouwen het was met de armen en eenvoudigen gerekend en verheerlijkt te worden, geen vriend en bekende zijn geweest van den bekwamen voorganger in de oefeningen? In de geschiedenis van de gereformeerde kerken in Nederland neme de nagedachtenis van den geleerden oefenaar J. le Feburé hare eigene plaats in! 8)