Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/77

Deze pagina is proefgelezen
53
OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS


voor de kringen van het Réveil. Hiermede ging gepaard een ander oud gebruik: men had namelijk „katechiseerders” of „antwoorders”. De predikant gaf aan zulken vooraf eenige vragen ter beantwoording op, welke door hen openlijk werden beantwoord, nadat zij door den regel vooraf waren nagezien door den predikant. Deze antwoorders kregen daardoor eenige oefening in het openbaar te spreken en tevens in de behandeling van godsdienstige onderwerpen.
Het geneesmiddel tegen de kwade gevolgen van labadistische conventikels en oefeningen bleek in verschillende deelen van het land dra erger dan de kwaal.
Ds H. van Berkum van Nieuw-Beerta, een schrijver uit het midden van de vorige eeuw, die door zijn historische studiën bizonder goed in deze stof thuis blijkt te zijn, heeft een hoofdstuk geschreven in zijn Schortinghuis en de vijf nieten over de oefenaren van Blijham6) Hij maakt daarin ook deze opmerking: „de lof, dien deze „antwoorders” bij hun openlijk antwoorden inoogstten, deed den geestelijken hoogmoed met kracht ín hunne harten opwassen. Zij meenden spoedig wel alleen eene godsdienstoefening te kunnen leiden. Zoo werden die bijbeloefeningen of catechisatiën juist de oefenscholen en kweekplaatsen der oefenaars.”
Daar kwam nog een factor bij. Naarmate het mystieke element sterker werd in den loop van de achttiende eeuw, en de tolerantie veld won, de rekkelijken toenamen in getal en invloed, openbaarde zich de reactie tegen de verslapping in de leer en in het leven. Deze reactie werd van meetaf in onkerkelijke banen geleid en vertoonde een ziekelijk karakter.
Het is opmerkelijk dat in de eerste jaren van de geschiedenis der Afgescheidene kerk de predikanten zich zoo stevig en krachtig verweerden in hun geschriften en als van zelf sprekend ook in hun prediking en onderricht tegen labadistische neigingen die telkens weer het hoofd op staken. In de jaren van twisting en uitzieken beschuldigen de leeraren elkander in niet weinige gevallen van Labadisme. De labadistische trek vertoonde zich sterk in het Noorden des lands als in Oost-Friesland. Men had er zich aangewend ook de leeraren te onderscheiden in bekeerden en onbekeerden, in begenadigden en onbegenadigden. Het inwendig licht werd geprezen; men sprak veel van „letterknechterij”. Daarbij kwam de tale Kanaäns in gebruik. Geijkte termen hoorde men uit den mond, las men in boeken en brieven van leeraars en vrienden die men vertrouwde en liefhad.
In deze kringen sprak men van Noord tot Zuid eenerlei sprake, hoezeer de eigenschappen van de Groningers in ander opzicht ook mochten verschillen van de Zeeuwen. De gezonde prediking viel bij niet weinigen niet meer in de smaak. Onze vaders der Afscheiding moesten het zwaard des Geestes keeren naar alle zijden! Zij moesten zich gorden ten strijde, ook al beminde meer dan een onder hen veeleer den vrede. Het is niet