Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/79

Deze pagina is proefgelezen
55
OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS


in 1714, bevorderde hij, waar hem dit mogelijk was, de oefeningen. Als gevolg daarvan waren de oefeningen zeer inheemsch in de classis Loppersum en Appingedam. De eerste klachten tegen de oefeninghouders op de particuliere synode van Groningen en Ommelanden kwamen uit dit deel der provincie.
Het was op de synode van 1722, dat de „classis Damonensis seker quaesitum per modum consilii” deed. Wij zouden zeggen: de classis Appingedam vroeg advies en wel in de zaak van oefeninghouders. In onderscheidene gemeenten dezer classis kwamen steeds meer de oefeningen in zwang, waarbij naar allen schijn op bedekte wijze eene leer werd geleerd, „aanstootende tegen de eenmaal aangenomene leere der moederkerke”. De vraag is nu, hoe men zich voortaan daartegenover moet gedragen, ter handhaving van de leer en opdat „de eere van ’t ministerium geconserveert blijve”.
De synode besluit:
1o dat geene particuliere oefeningen in een gemeijnte dienden gehouden te worden, tenzij de predicanten tot deselve toegang hadden, en die ten allen tijde voor deselve open stonden;
2o dat de predicanten met allen ernst daarover uit moesten zijn nauwkeurig na te speuren, of in deselve ook iets geleert en verhandeld wierde, ’t geent mogt strijden tegen de aangenomene leere van de kerke;
3o dat zij ondervindende, dat in deselve iets geleert wierde, ’t welke met de aangenomene leere niet koste bestaan, de predicanten quovis modo, alwaar het ook door gezag van de Hoge Magten des lands deselve moesten storen en doen ophouden; maar
4o bevindende, dat in deselve niets verhandelt wierde, dan ’t geent met de waere leere overeen quam, en strekte, om elkanderen aan te sporen tot godszaligheydsoefeningen, de predicanten gehouden sullen weezen, sulke oefeningen aan te queeken en te vermenigvuldigen.
Dit besluit ontvangt in latere jaren bijkans de kracht van een grondwet, telkens als er in de meerdere vergaderingen kwesties zijn inzake oefeninghouders.
In de classis van ’t Oldambt en Westerwoldingerland werd vooral artikel één gehandhaafd. Doch ook werd binnen deze classis de hand gehouden aan de handhaving der leer, naar art. 2 en 3 „vermits dwalende in de leer meer besmettende was, dan wel zulke bij elk in ’t oog loopende zonden,” bedoeld werd die van dronkenschap. Over het geheel genomen was deze classis de oefeningen weinig genegen. Daardoor kwamen geen kleine beroeringen binnen haar ressort. In deze oefeningen toch werd „bitter geklaagd over „herders zonder herdersgereedschap,” maar ook vurig gedankt, dat God terwijl de priesteren zich niet om het huis Gods bekommerden, zijne profeten opriep om Sion op te bouwen.”