Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/81

Deze pagina is proefgelezen
57
OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS


krachten”, doch ook anderzijds zoodra mogelijk ijverde voor dege opleiding. 7)
Waren er zonder twijfel oefeninghouders, die de oorzaak zijn dat de oefeningen over het geheel genomen niet in goeden reuke staan, dan wil ik hier namen noemen van mannen, nog heden geroemd en geprezen door mannen van name, niet minder dan door dezulken die gerekend worden tot de kleine luyden. Weidde ík opzettelijk wat meer uit over de oefeningen in de provincie Groningen, de bakermat der Scheiding, zij werden door heel het land gehouden, en dat zoowel in de groote en kleine steden als ten plattelande. Aan dit verschijnsel danken wij geschriften die thans nog van groote waarde zijn, niet maar uit historisch oogpunt, maar evenzeer van geen geringe practische waarde. Zoo noem ik in de eerste plaats eene Verzameling van eenige oefeningen, behelzende uitgelezene verhandelingen over verschillende plaatsen des O. en N. Testaments gedaan bij verschillende gelegenheden, voornamelijk op Avondmaalstijden en bededagen, door mr Justus Vermeer, in zijn leven doctor in de beide regten en ouderling der gereformeerde gemeente te Utrecht, met een voorrede van Gerhardus van Schuilenborgh, bedienaar des H. Evangeliums te Thienhoven.
Ik heb hier voor mij de nieuwe uitgave, verschenen Nijkerk, J. J. Malga, 1856. De approbatie tot de eerste uitgave was gegeven door de theol. fac. te Utrecht, den 18 Nov. 1746.
In de voorrede wordt een korte levensschets gegeven van dezen doctor in de beide rechten en ouderling, dien ik hier kan noemen onder de oefeninghouders van de achttiende eeuw, en tot een voorbeeld stellen van wat wij nog zoo gaarne zouden vinden in onze ambtsdragers en niet minder in hen, die mogelijk kunnen worden toegelaten tot oefenen voor deze of gene gemeente. Ik neem dan uit die voorrede wat ons een beeld kan geven van dezen geleerden oefeninghouder.
„Geroepen tot diaken en tot het boekhoudersambt verkreeg hij door wel dienen een goeden opgang in de gemeente en veel vrijmoedigheid in het geloof, zoo dat hij op zijnen tijd in orde aangesteld werd tot regeer-ouderling in Gods kerk, om mede opzigt over de gemeente te hebben. Toen vond hij veel lust en opgewektheid des harten uit medelijden over de onwetenden en dwalenden in zijn wijk, om dezulken teregt te brengen, en volgens de kerkenorde en het voorbeeld van godvruchtige ouderlingen, (in vorigen tijd) door profeteren den menschen te stichten. Tot dat einde rigtte hij onder hen eene oefening op tot onderwijzing in den weg des Heeren, tot vernedering voor God en zoo tot Christus mogten gebracht worden, 1 Cor. XIV : 24, 25.
Het was bij die gelegenheid, dat hij uitvoerig de leer der waarheid, in onzen Katechismus vervat, verklaarde en de nuttigheden aandrong, waaraan hij vele jaren bezig was en het bijna ten einde had gebracht, toen hij van zijnen post afgeroepen werd.