Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/84

Deze pagina is proefgelezen
60
OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS


Hierin ligt de overeenkomst tusschen oefeningen van Vermeer en de Godsdienstige Christen, dat beiden bedoelen te bevorderen het rechte gebruik van de openbare godsdienstoefeningen. Deze leeken, die metterdaad onderwezenen zijn in de Schriften, steken bizonder gunstig af tegen hen die Van Alphen waanwijzen noemt, die „de openbare prediking des Woords veragten.”
Als straks een Johan Willem Vijgeboom in het land van Axel gaat oefenen, dan voert hij den strijd tegen de booze verdraagzaamheid, en wordt de leidsman van „de Herstelde kerk van Christus”, trekt het land door en houdt in Noord en Zuid oefeningen, en wordt veroordeeld tot zware geldboeten. Uit den toeloop tot zijn oefeningen blijkt, dat velen met hem bezwaard waren over de afwijking van de zuivere gereformeerde leer en over het synodaal reglement van 1816, alsmede over de invoering van de evangelische gezangen. Vijgebooms herstelde kerk van Christus is opgelost. Velen van degenen die hem gaarne hoorden in de oefeningen voegden zich later bij de Christelijke Afgescheidene Gereformeerde kerk; hij zelf sloot zich ook bij hen aan, doch heeft de Afgescheidenen niet mogen dienen als leeraar.
Ook deze leek was niet van kennis ontbloot. Echter bij hem vindt men niet de waardeering voor de dienaren als bij de beide bovengenoemden. In zijn Eene overtuigende opwekking aan de Nederlanders, en inzonderheid aan ’s Heeren bondsvolk klaagt hij: „Waar ook hoort men thans over de bekeering van zondaren iets onder de openbare prediking? Noemt zelfs de groote hoop van de zoogenaamde geleerde wereld zulks geene geestdrijverij? De buikdienaars toch stellen slechts wat zedelessen voor, en spreken niet meer tot de wet en het getuigenis, en zoo wordt er onder hun voorstel geen dageraad meer gezien, dan een goochelspel van hartstogtelijke beweging; een praat-Christendom, om van onzen dierbaren Zaligmaker slechts iets te spreken, maar tegelijk zijne kracht te verloochenen.”
In de inleiding op deze verhandeling over de Ware kerk, naar aanleiding van de 21ste Zondagsafdeeling van den Heidelbergschen Catechismus schrijft hij over de godsdienstige bijeenkomsten door hem gehouden: „Wij vragen van onzen geëerbiedigden Koning en die ons onder hem regeeren geenszins van landswege eenige geldelijke ondersteuning daartoe noch daarover eenig bestuur buiten Gods Woord; maar wij verlangen alleen vrijheid en bescherming in dezen, gelijk alle onderdanen des rijks genieten; wenschende voorts, met onderwerping aan alle burgerlijke wetten, ons als stillen in den lande te gedragen, God te vreezen en den Koning te eeren. Ons geweten nogtans kunnen en mogen wij niet laten binden; en hier opene de Heere meer en meer de oogen van al de Overheden voor de priesterlist, om met geweld de valsche kerk staande te houden; waarom in vroegere eeuwen zoo veel onnozel en onschuldig bloed