een landbouwer, niet onbegaafd; die veel gelezen had en de pen eenigermate kon voeren en die dus oefeningen ging houden gelijk zoovelen vòòr hem en met hem in die dagen deden. Allèèn bij hem kwam het tot de vorming van eene gemeenschap! Prof. S. van Velzen zegt daarvan in zijn Gedenkschrift: „Ook was er reeds in 1823 eene vereeniging ontstaan, die zich „de Herstelde Kerk van Christus” noemde.”
Hoewel ik alleen in Reitsma’s Handboek van Vijgeboom geschreven las als van een voorlooper „der latere Afgescheidenen”, zoo heeft men wèl andere oefeninghouders „wegbereiders” genoemd. Een van deze wegbereiders was onder anderen „vader Beugel” te Apeldoorn.
Deze Amsterdammer was een man van gehalte en bekwaamheid, als er velen begeerd werden door den Amsterdamschen predikant Fl. Bomble in zijn gedicht op den schrijver van De godsdienstige Christen. Deze predikant besluit een gedicht op het genoemde boek van den leek N. S. van Leeuwarden:
Laet, ô Heer, die kaars nogh lighten!
Geef ons sulke lighten meer!
Laet sigh voorts uw volk verheugen
In uw licht; op-dat we meugen
Soo met lichaem als met ziele,
Zijn en blijven tot uw eer.
Vader Beugel, 9) alzoo door zijn vrienden te Apeldoorn genoemd, had zich metterwoon als rentenier te Apeldoorn gevestigd en heeft aldaar gedurende ruim twintig jaar gearbeid tot stichting en verbreiding van de kennis der waarheid in zijn eigen huis onder het Loo. Na zijn dood hebben vrienden gezorgd voor de uitgave bij J. van Golverdinge te ’s Gravenhage van eene autobiographie. Beugel was een belezen man, daarbij een trouw kerkganger met een uitnemend geheugen. In hetgeen hij uit eigen leven mededeelt spreekt sterk, hoeveel deze man in zijn herinnering heeft bewaard van de prediking in Amsterdam door hem trouw bezocht. Ligt het wellicht hieraan, dat hij bij zijn kerkgang volgde de leeraars naar zijn keuze? Dan, hoe dit ook zij, in tegenstelling met de oefenaars van Blijham, weet hij haast niet anders dan met lof te spreken over zijn Amsterdamsche herders. Ja zelfs in Apeldoorn staat hij op goeden voet met den predikant, die toch geen vriend van hem blijkt te zijn. In Apeldoorn wonende wilde hij de gaven die in hem waren wel gaarne goed besteden en hield daarom des Zondagsavonds in zijn woning gezelschap, vele jaren lang. Ik laat hem zelf daarvan iets vertellen, wijl hetgeen hij ons mededeelt een goeden kijk geeft op de houding die over het geheel in de dagen die voorafgingen aan de Scheiding door de