hebben; en oefende ik niet meer, dan maar te stichten door liefde. En daar heb ik zoo over gedacht: het oefenen is een groot liefdewerk, om uit liefde malkanderen op te wekken, om het eene noodige te behartigen; dan moet ik daar maar in blijven voortgaan, gelijk ik ook gedaan heb, onder alle stormen en baren, smaad en verachting. Ik schreef in het einde van mijne brief, dat ik daar niets meer over schrijven, maar het overlaten zoude voor dien dag, wanneer zwart wit en wit zwart zoude worden. De praeses en scriba zijn beiden al een jaar of wat in de eeuwigheid, en ter verantwoording opgeroepen; de praeses was een man van jaren, maar de scriba in het midden zijner dagen, 30 jaren, zoo als ik gezien heb, en ik zal het wel niet kwalik hebben, als ik hem den grootsten tegenstander noeme die mij als bespottede; maar ik ben er nog, en wat deze zaak aangaat, mag ik wel nederig zeggen, dat ik veel vrijmoedigheid heb om dien dag af te wachten. Van het laatste briefje van den praeses moet ik dit nog zeggen: een van beiden is waar, zij waren of vergeten, wat zij eerst gezegd hadden, of daar stond opzettelijke leugentaal in; want ik heb niet geslapen toen ik daar was, maar wel opgelet; wat daar van zij weet ik niet; voorts werden de punten, waar ik over geschreven had, onaangeroerd gelaten. Vele smaadredenen heb ik hier over gehoord; ik zal niet spreken van hetgene achter mijnen rug gescholden en gelasterd, maar van hetgene in mijne tegenwoordigheid is gezegd geworden; en dat van degenen die het ambtswege moesten aankweeken. Men vroeg mij, of ik mijn herte wel kende; het was maar enkel hoogmoed, die mij dreef, om dat werk te verrigten, en om wat domineetje te spelen.”
Foei! Foei! zoo waarschuwt vader Beugel en dan beroept hij zich op den Engelschman Ferguson, 10) die in Londen een fabriek had en in Amsterdam een winkel; deze ging om het half jaar naar Londen en sprak daar onder de methodisten. Toen hij door een oorlog ín den napoleontischen tijd verhinderd werd te evangeliseeren, kon hij in Amsterdam niet stil zitten en vatte dat werk in onze hoofdstad aan. Zoo ging het hem ook, liefde en ijver drongen!
De kerkelijke machthebbers kantten zich door heel het land tegen de oefeningen. Het classikaal bestuur van Arnhem ging daarmede voort en diende ds W. Laatsman van Rheden een berisping toe, dat hij Da Costa en Capadose voor zich had laten optreden, toen dezen de zomervacantie aldaar doorbrachten bij hun vriend M. Westendorp op het schoone buitengoed de Valkenberg te de Steeg. Capadose werd genoopt zijn druk bezochte oefeningen te Scherpenzeel te staken. Hoe men dacht in de liberaal kerkelijke kringen over oefeningen enz. blijke ten overvloede uit wat de anonieme schrijver van het blauwboekje de Toetsing over de oefeninghouders durft te schrijven. Wij echter weten, dat deze „verstoppertje speler”