Pagina:De Afscheiding van 1834.djvu/95

Deze pagina is proefgelezen
69
OEFENINGEN EN OEFENINGHOUDERS


geleerd ten strijde, en onze vingeren ten oorloge, en Hij zelf, als de Vorst van het heir des Heeren, ís in den voortocht, en heeft ons toegezegd: Vreest niet, want ik ben met u; en met Hem, en op Zijn woord ons volkomen verlatende, gaan wij gemoedigd, vrolijk, rondom dat Jericho van onzen tijd, en wachten op Zijn bevel, totdat Hij zeggen zal: Juicht! en dan zullen wij juichen, en dan zullen die muren ook vanzelf instorten al waren zij met cement uit de hel aan elkander vastgehecht, en al was Beëlzebul zelf de opperste bewaarder van dezelve; en is er dan nog een hoer Rachab daar binnen, die zal dan tot een wonderteeken van genade gesteld worden.
Intusschen oefenen wij ons zelven en oefenen malkanderen, elk naar de mate der gaven, die hij ontvangen heeft, stellende het licht niet onder de koornmaat, maar op den kandelaar, opdat het allen moge verlichten, die in den huize zijn. En zijn er dan onder ons, die den Geest der kennisse en des verstands ontvangen hebben, niet eene kennis of een verstand, die op de Hoogeschool geleerd is, maar, die op de knieën in de binnenkamer geleerd is, die treedt dan wel eens op, en zegt: Komt luistert toe, gij allen, die God vreest, ik zal u vertellen, wat de Heere aan mijne ziele gedaan heeft; en zoúden zij dit niet doen, daar het nadrukkelijk bevel van den apostel Petrus tot hen is, daar hij hun eerst in hunne heerlijkheid doet kennen, dewijl hij schrijft: Maar gij zijt een uitverkoren geslachte, een koninklijk Priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk?
Met zulke eeretitelen, ware kinderen Gods! beschrijft ons Gods Woord; en dààrom, of gij nu door de kinderen dezer wereld voor dweepers, dompers, en wat niet al, gescholden wordt, het getuigenis van God zal eeuwig stand houden: Zalig zijt gij, als u (de menschen) smaden en vervolgen, en ze liegende alle kwaad tegen u spreken om mijnentwille; verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen, zegt Jezus zelf; en zoo schrijft ook de apostel Petrus: Geliefden! en houdt u niet vreemd over de hitte (der verdrukkingen) onder u, die u geschiedt tot verzoekingen, alsof u (iets) vreemds overkwame, maar gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden CHRISTI, (alzoo) verblijdt u, opdat gij ook in de openbaringen zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen. Indien gij gesmadigt wordt om den name CHRISTI, zoo zijt gij zalig, want de Geest der heerlijkheid, ende (de Geest) Gods rust op u; wat haar aangaat, Hij wordt wel gelasterd; maar wat u aangaat, Hij wordt verheerlijkt.
Maar laten wij nu verder hooren, wat Petrus ons leert, waartoe gij zulke heerlijke eertitels ontfangen hebt; het was, opdat gij zoudet verkondigen de deugden desgenen, die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht.
En daar het nu het Apostolische bevel is, om Gods deugden te verkondigen, zoo baat het weinig, of de toetser zijne keel heesch schreeuwt: