Pagina:De Avondpost 1916 no 9560 Avond-editie.pdf/10

Deze pagina is proefgelezen
C 2
DE AVONDPOST. DAGBLAD VOOR STAD EN LAND. ZATERDAG 8 EN ZONDAG 9 JULI 1916 No. 9560.


Planten en Dieren.

Bestrijding van het „Wit” in de rozen.

Een der onaangenaamste kwalen, waaraan de koningin der bloemen lijdende kan zijn, is wel wat men zoo karakteristiek beeft genoemd: het „wit in de rozen. Daarbij schijnen de bladeren en de jonge scheuten, benevens de bloemen en de bloemknioppen en soms ook de vruchten, ja zelfs de stekels overtrokken te zijn met een witachtig waas, dat veel op schimmel gelijkt en daarom ook wel rozenschimmel genoemd wordt. Ook heeft het wel iets van meel dat er opgepoeierd schijnt en vandaar dat men ook wel spreekt van Meeldauw.
Deze ziekte wordt veroorzaakt door een zwam, sphaerothéca pannosa. Het mycelium trekt niet door maar over de betrokken plantendeelen heen, vandaar dat men het gemakkelijk er af kan wrijven. Gewoonlijk begint de ziekte het eerst aan de onderzijde der bladeren, maar spoedig strekt zij zich ook uit tot de bovenvlakte van het blad en over andere groene deelen van de plant. De bladeren beginnen er dikwijls gekruld en verschrompeld uit te zien en vallen lang voor hun tijd af. Ook de jonge scheuten worden misvormd en kunnen niet goed groeien, terwijl de bloemen zich eveneens minder ontwikkelen. En als de ziekte zich wat erg ontwikkelt kan zij een zwakke plant wel haast te gronde richten. Het mycelium zuigt n.l. door middel van zuigorganen of haustoriën het benoodigde voedsel uit de opperhuidscellen der betrokken plantendeelen. De snellle verspreiding gedurende den zomer wordt vooral in de hand gewerkt door vorming van zoogenaamde conidiën, die zich eenvoudig van daarvoor zich apart vormende draden afsnoeren en zoo door den wind naar andere planten worden gebracht. Eerst tegen den winter worden nog andere voortplantingsorganen gevormd, n.l. zoogenoemde peritheciën, waarbinnen zich buizen vormen, waarin zich meestal in elk 8 sporen ontwikkelen. Deze blijven den winter over en geven het volgend voorjaar weer aanleiding tot het ontstaan van een nieuw mycelium. Ook schijnt er meermalen eenvoudig een stuk van het mycelium zelf in een knop te overwinteren, van waaruit het volgend voorjaar dit stukje mycelium dan direct haar taak begint.
Om dit euvel met succes te bestrijden heeft men verschillende middelen aangewend. In de eerste plaats schijnt het van groot belang te zijn in het voorjaar, wanneer de struiken nog niet uitgeloopen zijn, deze te besproeien met Bordeauxsche pap. Vervolgens kan bij het eerste optreden van het wit gebruik gemaakt worden van zwavelen. Worden de bladeren en andere deelen met fijne zwavel bespoten dan kan de zwam zich niet verder ontwikkelen en zij gaat te gronde. Waarop de doodende werking van zwavel op ‘t mycelium berust is tot dusverre nog niet uitgemaakt, wel schijnt daarbij, de temperatuur een zeer belangrijke rol te vervullen, zoodat wordt aangeraden nooit anders dan bij zonnig weer te zwavelen. Het beste mengsel, dat met succes kan worden aangewend schijnt wel te zijn 3 Kg. zwavel met 1 ons groene zeep op 10 L. water De beste zwavel die hier voor gebezigd kan worden is de Ventilatozwavel. Deze zwavel is zeer fijn, terwijl zij toch niet aaneenkleeft. Af en toe moet het bespuiten hiermede herhaald worden.
Een ander middel, dat ook met succes kan worden toegepast is de bespuiting met zwavellever. Men neemt daartoe 9 gram zwavellever en 100 gram groene zeep op 10 L. water.
Ook schijnt het bekende Vitiphiline een zeer goede uitwerking te hebben voor den gewonen liefhebber heeft dit natuurlijk op de andere middelen voor, dat het direct kan worden aangewend en niet eerst in gereedheid moet worden gebracht.
Het schijnt wel, dat sommige rozenvarieten veel minder last van het „wit” hebben, dan andere en men heeft wel eens beproefd om daarvan afzonderlijke lijsten samen te stellen. Maar vaststaande resultaten heeft men daarvan tot dusverre niet kunnen verkrijgen, zeker, omdat de bodem en de groei der rozen daarbij ook een voorname rol spelen. Zooals ieder liefhebber zeker wel zal hebben opgemerkt, kan het weer daarbij zeer veel mee of tegen werken. Het is dus stellig af te raden bij de bemesting der rozen te veel stikstof te gebruiken. De planten groeien daardoor te welig op en het weerstandsvermogen wordt minder. Het toevoegen van kalk aan den grond schijnt een gunstige uitwerking uit te oefenen om de planten tegen den aanval der zwammen beter weerbaar te maken. Natuurlijk moeten de aangetaste deelen als afgevallen bladeren, afgesneden scheuten enz. zooveel mogelijk worden verbrand.

Een paar fraai bloeiende heesters.

Onder de verschillende heesters in onze tuinen, die door hun bloemenrijkdom uitmunten ,mag zeker Hydrangea paniculata S. et Z. genoemd worden. De bloemenrijkdom, die deze planten tentoon spreiden is inderdaad verbazingwekkend. En niet alleen de bloemenrijkdom is zoo groot, maar de bloemen zelf duren zeer lang, weken lang sieren zij met haar blauwachtig wit, later dikwijls in lichter en donkerder rose overgaand groote en kleine tuinen. Wij kennen zelfs tuintjes, waar men van bepaalde variëteiten van deze planten zulk een sierlijke groep heeft, dat deze de hoofdgroep vormt en ten tijde van haren bloei de algemeene bewondering wekt. Waar de heesters bovendien slechts weinig zorg vereischen is aanplanting te zijner tijd dan ook alleszins aanbevelenswaard De planten zijn volkomen winterhard zoodat men er jarenlang genot van heeft.
Hydreangea - paniculata is afkomstig uit Japan. Men heeft er een groot bloemige variëteit van gekweekt Hydrangea paniculata grandiflora, waarvan de bloemen een aanzienlijke grootte bereiken en die eveneens alle aanbeveling verdient.
De bloemenrijkdom is hierbij — ook door de grootte der bloemen — zoo groot, dat de bladeren als ’t ware geheel in den bloemenvoorraad zijn weggescholen.
Behalve Hydrangea paniculata heeft men nog andere Hydrangea’s inl kultuur. Van deze planten zijn er een 35 ta- soorten bekend, die in Azië en Noord-Amerika inheemsch zijn. Wij kweeken er echter slechts een paar van.
Zeer bekend is wel Hydrangea opulodes C. Koch (ook genoemd Hydrangea Hortensia D. C.) Dit is de heester, die men in ’t dagelijksch leven kent als Hortensia. Ook deze is zeer algemeen verspreid, maar zij wordt meer als koude kasplant gekweekt, d. w. z. in vele gevallen is zij niet geheel winterhard. Zij wordt daarom veel in kuipen gezet, die dan tegen den winter voor strenge vorst worden bewaard. Toch treft men haar ook dikwijls in den vollen grond aan, maar niet altijd geeft zij dan een mooien bloei. Na strenge winters kan het gebeuren, dat de nieuwe loten slechts zeer bescheiden voor den dag komen en de groei daardoor zeer lijdt. In zoo’n jaar heeft men dan weinig bloei en eerst nadat de plant zich hersteld heeft kan men op bloemenrijkdom rekenen. Men beschutte zulke planten dus tegen den tijd dat de strenge vorst komt liever met wat turfmolm, stroo, blad en dennenrijs.
Ook Hydrangea opulodes. de eigenlijke Hortensia, zooals de menschen bijna altijd zeggen, is afkomstig uit Japan en China. Men heeft er verschillende varieteiten van zooals Imperatrice Eugenie, Lindleyana, Otaksa, Thomas Hogy en meer andere.
Uit Noord-Amerika heeft men ook enkele Hydrangea’s aangeplant, zooals Hydrangea arborescens L.; Hydr. radiata Walt en Hydr. quercifolia Bartz. Deze worden echter alleen in grootere parken gebruikt, ook zijn niet alle winterhard.
De Hydrangea’s verlangen een vrij lossen humusrijken en eenigszins leemhoudenden grond. Vooral houden zij veel van water. In den zomer kan men dat wel zien. Zoodra de zon wat fel schijnt, laten zij de bladere slap hangen. Men doet daarom goed de planten niet in de al te felle zon te plaatsen en ze overigens gedurende den zomer van veel water te voorzien. Ook voor vloeimest zijn zeer dankbaar. Is men gesteld op meer blauwachtige bloemen, dan schijnt ijzervijlsel in den grond daarop een goeden invloed uit te oefenen. terwijl ook slootaarde, vooral van elzen blad daarop invloed schijnt te hebben.
De Hydrangea’s laten zich vermeerderen door kruidachtige stekken, die men op dezelfde manier als Pelargoniumstekken kan behandelen. In ’t laatst van Juli en Augustus kunnen ze gesneden worden. Vooral ook Hydrangea paniculata kan op die wijze gemakkelijk worden voortgekweekt. Overigens zijn de planten ook volstrekt niet duur en kan men dus ook gemakkelijk door aankoop in het bezit er van komen.

INGEZONDEN MEDEDEEUNGEN.

Prijs 40 cent per regel.

(Buiten verantwoordelijkheid, der redactie)


Wat is de oorzaak?

De meesten onzer houden van verpoozing, maar offeren dikwijls hun geld, nachtrust, spijsvertering en kracht eraan op.
Het is niet altijd goed om medizijnen te gebruiken bij het eerste teeken van kwalen. Een verkeerde gewoonte kan er de oorzaak van zijn. Houdt daarmede op en gij voorkomt dikwijls den oorsprong. Als uw maag, ingewanden, geest en zenuwen om rust vragen, geeft hun dan rust in plaats van medicijnen.
Maar als gij u dof, slaperig en zenuwachtig blijft voelen, als gij lijdt aan hoofdpijn, duizeligheid, rugpijn en waterstoornissen, vragen uw nieren om hulp en dienen zij behandeld te worden met Foster’s Rugpijn Nieren Pillen. Met behulp daarvan en een eenvoudig dieet, meer rust, slaap en voldoende lichaamsoefening, en door het vermijden van te veel inspanning, zorgen en buitensporigheden, kunt gij spoedig uw normale gezondheid herkrijgen, en hebt gij minder behoefte aan medicijnen.45

Het is niet moeilijk om zich aan een geneesmiddel te wennen, maar Foster’s Pillen werken spoedig en ’t is niet noodig om haar altijd te blijven gebruiken. Te ’s-Gravenhage verkrijgb. bij de fa. G. J. v.d. Gaag en Zn., Groenmarkt 27 en alle goede drogisten. Toez. geschiedt franco na ontv. van postwissel á f 1.75 v. één of f 10 voor zes doozen. Eischt de echte Foster’s Rugpijn Nieren Pillen, weigert elke doos, die niet voorz. is van nevenstaand handelsmerk.

Ingezonden.

(De kopy van ingezonden stukken, geplaatst of niet geplaatst, wordt niet teruggegeven.)

In- of uitwonend personeel.

Den Haag, 6 Juli 1916.

Geachte Redactie,

Mag ik U voor het volgende een plaatsje in Uw blad verzoeken? Bij voorbaat dank.,
Blijkens het verslag in de „Avp.” van 27 Juni j.l., van de zitting van den Gemeenteraad op 26/6, liet de wethouder De Wilde zich over het externaat van verplegend personeel in het Gemeenteziekenhuis ongeveer uit als volgt:

„Weth. De Wilde merkt op, dat uitwonen geen recht is, maar een gunst. Als recht zou het zijn in strijd met het karakter van een ziekenhuis. Zoodra ’t recht wordt: dan arm ziekenhuis, arme zieken! Het indeëele van een ziekenhuis moet op den voorgrond staan — verpleging is een roeping, geen baantje. Spreker wenscht persoonlijk, dat als er straks een tweede ziekenhuis is, geen enkele uitwonende verpleger meer zal zijn. Wordt de factor van toewijding en roeping voor het personeel geschrapt, dan is ’t ziekenhuis weg, doen we ’t beste het maar te sluiten.”

Aannemende, dat dit beknopte verslag in hoofdzaak des wetthouders zienswijze juist weergeeft (’t is juist. — Red.) zou ik gaarne tegenover de uitspraak van den heer De Wilde — welke overigens tot meer commentaar wel aanleiding geeft — nu alreeds het volgende oordeel willen plaatsen van een bij uitstek deskundig autoriteit, die bovendien anders dan de wethouder zijne meening op eigen ervaring grondde.
De Geneesheer-Directeur van het gesticht „Meerenberg” heeft 24 Juni 1914 een voordracht gehouden in de vergadering van de Ned. Vereeniging voor Psychiatrie en Neurologie over „Ontwikkeling in de Techniek van den Gestichtsbouw” en in die voordracht enkele woorden gewijd aan het externaat, welke hier mogen volgen:

„Ik heb de tijden gekend, dat de woningen van zeiken en gezonden geheel verbonden waren; ik ken nu den tijd, waarin niet alleen bijna een volstrekte woningscheiding bestaat en waarin het externaat voor gehuwde mannen ongelimiteerd is, terwijl het externaat voor ongehuwden, zoo mannen en vrouwen, in principe mogelijk is. Dat een en ander niet zonder geldelijke offers, dat het niet zonder schokken en onaangenaamheden, aan elken overgangstoestand eigen, heeft plaats gehad; dat een en ander organisatorisch dikwijls zeer hooge eischen stelde, dat alles is waard vergeten te worden tegenover de vreugde en de voordeelen die de nieuwe tijd ons ook in dit opzicht gebracht heeft. Ik geloof niet, dat men in dit opzicht schreden tertug zal doen en het is des vooruitzienden bouwmeesters plicht hiermede te rekenen.” (Citaat ontleend aan „De Ambtenaar”, no. 7, 13en jaargang).

De tegenstelling is duidelijk. En wat voor het verplegend personeel van een krankzinnigengesticht geldt is zeker in niet mindere mate van toepassing op dat van een ziekenhuis. Hopen wij voor het verplegend personeel zoowel als voor de de verpleging, als algemeen volksbelang, dat de opvolger van wethouder De Wilde geneigd zou zijn, te luisteren naar de stemmen van den Nieuwen Tijd.

Hoogachtend,
W. TOLSMA,
Voorzitter der afd. Den Haag van
den Alg. Ned[.] Ambtenaarsbond.

Uit de Tijdschriften.

— „De Nieuwe Gids” brengt het vervolg van „Hélène Marveil”), door Van Genderen Stort.
M. Sanders geeft een geheimzinnig verhaal „No. 299”; C. v.d. Pol een schets uit den Atjeh-oorlog (anno 1879), getiteld: „Stawat tahoen Bharoe!” verhaal van een officier, verslaafd aan den drank, wiens positie in een hachelijk oogenblik door de onzelfzuchtige daad van een kameraad wordt gered.
Van Felix Timmermans een zeer mooi stukje: „Het kindeken Jezus in Vlaanderen”, waarin Jezus’ geboorte verteld wordt in den vorm van een Vlaamsche legende.
Frits van Raalte houdt een causerie over „Volksschrijftaal”, waarin een aantal staaltjes worden meegedeeld van briefjes, door onderwijzers van ouders ontvangen, ook van spontane stijlproeven door ongeletterden.
Hij komt tot de conclusie, dat „het taalonderwijs — wat overigens aan ons onderwijs dan ook moge ontbreken — toch aan niet te hoog gestelde eischen voldoet”, en vindt hierin het zeer juiste motief om meer onderwijs te geven aan het volkskind.
„Men ziet er uit, wat er van te maken zou zijn, al dient hierbij in het oog te worden gehouden, dat door gebrekkige voeding veelal, door ondervoeding dikwijls, het volkskind in begaafdheid — algemeen gesproken — achter staat bij het kind uit maatschappelijk krachtiger kringen.
Cornelis Veth schreef zijn gewaardeerde „Kunstnotities”, over een paar Amsterdamsche tentoonstellingen, en nog een artikel over „De Fransche illustratiekunst en de romantiek”.
Joh. W. Broedelet behandelt Jan Fabricius, als waardeerend en daarom critiseerend vriend.
Gedichten werden opgenomen van Hélène Swarth, François Pauwels, Jan J. Zeldenthuis en Jac. van Looy.
Als muzikale bijdrage no. III der „Vijf kinderliedjes” van Rie Cramer, getoonzet door Alex de Jong.
Verder de gewone kronieken. In de Literaire handhaaft Kloos, gesteund door Engelsche dokumenten tegenover Van Eijck zijn meening over het betwiste woord in „Promotheus Unbound” van Stellen.

— „De Tijdspiegel” bevat een Indische schets van Noto Soeroto: „Anisah’s geheim”, in proza, den Indischen dichter, die het instrument der Nederlandsche taal zoo gevoelig bespeelt, waardig.
Er is van hem ook nog ’t vervolg van een liederen-cyclus: „Liefdesboden”; voorts gedichten van J. Kesser en Leo Rikmenspoel.
Dr. Wijnaendts Franken geeft weer eenige Aphorismen.
„Educatief” heet een in dichterlijken vorm geschreven pleidooi van dr. W. B. Peteri, ingenieur gew. werken te Semarang, voor betere woningen voor de Inlandsche bevolking.
T. d. T. L. schreef een artikel over het ontstaan van den oorlog: „Medeplichtigen?”
Dr. W. Meijer vervolgt een in 1911 in dit tijdschrift gegeven verhaal „Over Descartes’ leven na den dood.”
C, van Ermel Scherer wijdt een uitvoerige studie aan den Franschen schilder Gaston la Touche.

— In „De Beweging” een relaas van H. P. Berlage over „Een reis naar Kopenhagen”, voornamelijk over de Deensche bouwkunst.
Aan het slot deelt hij het volgende mede over de beroemde Kopenhager porceleinfabriek:
„Ik roemde de Denen reeds als zeer gastvrij, zoodat de herinnering van een bezoek aan Denemarken wel levendig moet blijven. De zorg voor dat levendig blijven werd echter meer direct getoond bij een bezoek aan de beroemde ponceleinfabriek, waar een collectie zeer fraaie potjes ter „wegneming” voor ons klaar stond. Deze collectie, die toonde dat de directie scheen te vermoeden wat wij het mooist zouden vinden, was eenigszins te vergelijken met het werk van Lanooy. Dit fabrikaat is ook inderdaad het mooiste, maar natuurlijk ook het allerminst bekende. De fabriek heeft haar algemeene vermaardheid verkregen door haar serviesjes en allerlei voorwerpen, vooral van dierfiguren, van blauwachtig grijze kleur. Toch kan zij ook daarvan niet „leven”. Haar grootste debiet blijft altijd nog dat van het oud-nationale servies met hetzelfde patroon, dat nu al gedurende 150 jaren wordt gemaakt. En dan is er ten slotte de naturalistische versiering, dus het plaatje of de schilderij op schotel of pot, die in Denemarken zooals overal, nog de meeste aftrek vindt en ook nog het best wordt betaald. Toch dacht men niet meer aan „kritiseeren” bij het doorwandelen der ateliers; zoozeer komt men onder den indruk van de blijheid die de langs planten en bloemen schietende zonnestralen in de kleine afgeschoten vertrekjes voor werkers en werksters brengen. Een werkplaats als een bloemenserre, waarin prieel naast prieel als afzonderlijk atelier is gerijd. En ’s avonds zijn er bijeenkomsten, huiselijke zoowel als artistieke, van directie en artisten. Is het niet begrijpelijk, dat het bezoek aan deze fabriek misschien wel de aangenaamste herinnering aan Kopenhagen werd?”
Aart v. d. Leeuw geeft „De drie Gratiën”, een mythe; P. H. v. Eyck weer eenige „Mijmeringen”: „De palm”, „Eerste uitgang”.
G. E. G. Meuleman vervolgt de in 1913 begonnen vertaling van Snorre’s „Edda”; Theo van Doesburg zijn studie „De nieuwe beweging in de schilderkunst”.
Dichtwerk werd opgenomen van dr. H. van Loon, M. Uyldert en Karel Wasch.
Verder boekbesprekingen.S.

— „Oude Kunst” brengt een artikel van dr. Elisabeth Neurenburg over „De verzameling John L. Loudon”, met eenige afbeeldingen. Hofstede de Groot geeft als inedita de portretten van een echtpaar, door anonyni, uit het museum Meermano-Westhreeniamum, te ’s-Gravenhage, en „Melkster voor een boerenhut”, van Govert Camphuysen, Just Havelaar behande[l]t op zijn Ommegang door onze musea Avercamp, v.d. Venne, Es. v. d. Velde en v. Goyen. Van K. Azijnman is er een artikeltje over „Maccabeeërslampen”.

Uit de Koloniën.

Oost-Indië.

Desa–onderwijs. — Uit Kendal schrijft men het „Bat. Nbl.” De autoriteiten van Kendal, voornamelijk van Soekaredja gaven weer eens blijken van hun belangstelling in ’t desa—onderwijs. Bij de laatst gehouden conferentie ten huize van den wedana van Soekaredja, waarbij tegenwoordig waren de controleur van Soekaredja en de regent van Kendal, werden maatregelen getroffen om de tractementen van de desa-onderwijzers te regelen[.]
Op de meeste plaatsen krijgen de bovengenoemde desa-onderwijzers hun tractementen van de bewoners van de desa’s, waar ze werkzaam zijn gesteld. Dit levert natuurlijk vele bezwaren op aangezien de desaman daardoor behalve de verplichte „padjeg” of belasting maandelijks nog wat ovet moet hebben voor den onderwijzer.
Op andere plaatsen ontvangen de „goeroe’s” apanagevelden, welke, aangezien ze geen tijd hebben om de sawahs te bewerken dikwijls braak moeten liggen.
Op voorstel van den controleur is in ’t Soekaredjasche echter een betere „atoeran” getroffen, welke om haar doelmatigheid een plaatsje in ons blad waard is.
Deze atoeran bestaat hierin, dat elke bewoner van de desa verplicht is binnen dit jaar fl 2 op te brengen welke som hij in termijnen kan betalen. Volgens berekening zal ‘t gezamenlijk bedrag niet minder zijn dan f 30.000, welke som dan à deposito aan de afdeelingsbanken zal worden gegeven. De rente alleen is reeds voldoende om de goeroe’s te betalen, zoodat de desaman na dit dit jaar geen cent meer behoeft te betalen voor ’t desa—onderwijs.
Dit is inderdaad een goede atoeran, die inde andere districten moet worden toegepast, opdat de desa—man bevrijd zal zijn van lasten ten gevolge van ’t desa—onderwijs, welke op sommige plaatsen, mede door de oneerlijkheid van de „loerahs”, dikwijls zwaar mogen worden genoemd. Slechts een bezwaar is aan deze „atoeran” verbonden, n.l. die de desa dit jaar dubbel belasting moet betalen. Doch in vergelijking met de daaraan verbonden voordeelen, is dit bezwaar onnoemenswaardig groot.

Zoutbriketten. — Maatregelen zijn getroffen tot invoering van het zoutbriketstelsel in de residenties Benkoelen, Palembang, Lampongsche Districten, Banka en de Zuider- en de Oosterafdeeling van Borneo.

Militaire promoties. — Hoogstwaarschijnlijk zal, volgens het „Bat Nbl” de kolonel Van Doorn de Jong bevorderd worden en commandant worden der afdeeling te Magelang; overste Croesen zou bevorderd worden en afdeelingscommandant worden te Batavia, terwijl het gerucht gaat, dat overste Schutstal van Woudenberg kolonel zal worden en afdeelingscommandant te Soerabaja.

Indische Familieberichten.

GEHUWD: J. A. Macherez en J. C. Donker; L. C. M. Tiske en Th. A. Rijkschroeff; S. G. Timmers Verhoeven en L. A. Lidgerwood; G. Leerintveld en J. Patinama; E. Schneider van Oven en W. A. Hoeffelman; H. J. Vermey en A. Th. J. C. Dinger, allen Weltevreden; L. F. L. Bergemin en Ch. J. Content, Makasser-Weltevreden; W. Liebert en E. Steinmetz, Sitoebondo-Malang; F. J. Beem en W. I. M. Guldenaar, Koedoes; F. van Bienema en A. C. Prop, Blitar-Koeteoredjo; A. Hijmens van Anrooy en J. Ch. Obertop, Garoet; N. A. de Haan Thomann en M. E. Derchez, Djember; H. E. Hicks en M. Priegelaar, A. Brodersen Weibel en B. Goedhart, Ch. S. Martin en F. Bekkering, E. van Haasen en Ch. L. Toorop, M. E. du Long en O. Breedveldt Boer, allen Semerang; F. J. Beem en W. I. M. Guldenaar, Koedoes; L. D. Termijtelen en H. H. van Leersum, Semarlang.
BEVALLEN: Mevr. N. A. B. Hill-Lockington, z.; mevr. E. R. Schor-Cladwick d.; mevr. J. J. Welter-Offermans z.; mevr. A. G. Trijssenaar-Bruinsma z.; mevr. C. M. G. Haeseker-Levin Röder z.; mevr. W. F. Prudhomme van Reine- van Heusden d.; mevr M. Bolmeijer-Boers d.; mevr. C. M. Welgel-Waltman z.; mevr. J. W. Luksenburg-Theunissen z. allen Soerabaja; mevr. E. van Spall z. Madioen; mevr. Koning-Swaab z. Trètes-Walikoekoes; mevr. van der Pol-Calbo z. Bondowoso; mevr. Klerk-Bochardt z. Mr. Cornelis; mevr. H. J. Reuter-Ament d.; mevr. Hardy Jr. z. Dapok; mevr. M. H. Hill z. Soerabaja; mevr. R. K. A. Bertsch-Hanekuijk d., Soerabaja; mevr. Timmermans z., Malang; mevr. M. E. P. van der Sluys-Schoeberechts d.; mevr. L. Baumanns-Keyner z.; mevr. W. C. van Tronchin-Harten d.; mevr. E. Voswinwel Dorselen-Blok z.; mevd. J. C. H. de Iongh-van Slooten z.; mevr. E. Wiersma-Kerrebyn z.; mevr. H. C. de longh-de Vogel z.; mevr. J. Commys-Gort d.; mevr. B. L. van Kempen-Mac Gillavry z.. allen Semarang; mevr. Visser-Verboom d., S.f. Ketanggoengan-West/Tegal; mevr. de Wilde-van Solinge z.; Koedoes; mevr. J. Hansen-Draaisma z,. Bandoeng; mevr. Broese van Groenou-van Gessel d., Tandjong Tirto/Djocja.
OVERLEDEN: F. Ornek k., 1’ j.; L. Koning-Tenn vr., 1 j.; F. W. Heijman m., 27 j.; H. Reichmann-Dietz vr., 52 j.; L. F. Leeuwendaal-Rümemper vr., 60 j., allen Soerabaja; F. F. Willems m., Weltevreden; J. Flückiger m., 51 j., Toeban; H. E. Sexauer m., Lawang; A. B. Heuberger m., Bandoeng; G. H. van Duiken m., Poerbolinggo; H. S. M. Grookamp-Jeekel vr., Soerabaja; E. J. Th. Quebe-Schotman vr., Weltevreden; C. Dekker m., 74 j.; W. D. A. S. Rufl-Postma vr., 60 j.; Y. D. B. Buisman m., 54 j.; J. P. J. van den Heuvel m., 42 j., allen Semarang; S. Ch. Doeve-Mac-George vr., 72 j., Modiokerto.

ESPERANTO.

Uit Rusland vernemen we: Professor Charles Richet, van de Parijsche Medische Acacdemie, die eenige jaren geleden een Nobelprijs won, bezocht onlangs Moskou, waar hij als Esperantist op verzoek der Esp. studentenver. een openbare rede over Esperanto hield. Prof. Brandt, hoogleeraar aan de universiteit te Moskou, leidde de bijeenkomst en wees op de beteekenis der Esp. beweging, de samenstelling der taal, benevens op de verbreiding van Esperanto.
Na de rede van prof. Richet, droegen twee Russ. Esp. eenige actes voor uit het drama van prof. R., getiteld „Socrates”, in het Esp. overgezet door Cauteaux. In een der zalen van de universiteit was tevens een interessante tentoonstelling van meer dan 300 verschillende Esp. couranten en tijdschriften, benevens van de bekendste Esp. werken op letterkundig gebied.
Den volgenden dag bevatten de groote bladen van Moskou uitvoerige en gunstige verslagen betreffende den propaganda-avond, ook die couranten, die vroeger deze beweging sceptisch gezind waren. Ook uit financiceel oogpunt was men tevreden, daar de overheid van Msokou het batig saldo, 100 Roebels, mocht ontvangen ten bate van Fransche en Russische krijgsgevangenen.

N. B.