12
welks lange kruipende wortels met regelmatige rijen van uitspruitsels bedekt zijn, die niet weinig bijdragen tot het vastmaken van den zandbodem; het helmriet (Psamma arenaria R.S.), dat aan de binnenzijde der duinen den zandhaver (Elymus arenarius L.) vertegenwoordigt; het bundgras (Corynephorus canescens P.B.), merkwaardig door den zonderlingen knodsvorm zijner kafnaalden, de lage Koeleria cristata pers. en de schrale- en muurdravik (Bromus sterilis en B. tectorum) met hun bewegelijke groene en zilver-graauwe pluimen.
De grassen onderscheiden zich hier door ineengerolde bladen, strooachtige harde stengels en bleeke tinten; de meeste bloemen zijn er vaal, geelachtig, wit of licht-blaauw. Daar beneden in de boschjes heerschen onder de bloemen de blaauwe en gele kleuren, het gras is er breeder en platter en donkerder groen; nog lager in het drassige elzen- en esschenhakhout, schittert het rood en wit van de koekoeks- en wilde kervel-bloemen (Lychnis diurna sibth en Anthriscus sylvestris hoffm.). Zoo heeft elke streek haar tinten, die met elk jaargetijde min of meer worden gewijzigd.
De trouwe braamstruik doorvlecht het duintapijt met haar lange uitloopers als met wijngaardranken, en waarlijk, de braam met haar witte bloemen, groene bladen en blaauwe vruchten, is de wijngaard der duinen; een schrale wijngaard, wel is waar;—maar toch vormen haar frissche vruchten te midden van het drooge zand een van die weldadige tegenstellingen, waarmede de natuur evenwigt houdt in al hare werken.
Wij hebben den top bereikt. Voor ons ligt het breede heuvelland, dat Holland tegen zijn ouden vijand beschermt; een geheimzinnige chaos van hoogten en diepten, graauw, geel, groen en bruin; een woeste, maar zwijgende en verstijfde zee. De verste toppen hebben iets uitlokkends, raadselachtigs. Hun tint is vaal geel, die der tusschenliggende valleijen graauw groen.
Moeijelijk is het, in de ligging der duinen naar de landzijde eenige regelmaat te bespeuren. Aan de zeezijde ziet men duidelijk evenwijdige reeksen, even als van op-