63
opslag. Wij hebben hier in het klein uitmuntende voorbeelden van de opeenvolging der boomsoorten in de natuur, waardoor na verloop van eeuwen de eene soort de andere eindelijk geheel verdringt.
Onder de kleinere planten ontmoeten wij oude kennissen, die wijzen op een zeker verband tusschen deze plaats en die, welke wij vroeger hebben beschouwd. In het voorjaar zien wij hier dezelfde bosch-anemone, die wij in den Hout en op Groenendaal hebben gevonden; hier zijn hare bloemen talrijker, niet alleen wit en rooskleurig, maar ook in violette en donkerroode tinten; onder de zwaarste boomen wiegelen ook hier de lange teedere stengels en sierlijke pluimen van het gierstgras (Milium effusum L.), dat wij op Berkenrode hebben ontmoet. Maar Saxenburg heeft ook zijn eigenaardige planten. Langs de randen der graslanen zien wij in den zomer de zilverkleurige haver (Avena caryophyllea wigg.), een lage grassoort met teedere, zilverachtige bloempluimen, de geelbloeijende rupsklaver (Medicago falcata L.); in het hakhout aan de noordelijke zijde het zeldzame ruwachtige gierstgras (Milium scabrum mert.), dat om Haarlem nergens anders groeit dan hier en bij Bentveld, en het talrijke, doch niet overal groeijende biggekruid (Hypochaeris radicata L.), met gele, schorseneelachtige bloemen.—Maar de zeldzaamste plant van Saxenburg is de wilde tulp (Tulipa sylvestris L.), die sedert een paar jaren daar op eens is te voorschijn gekomen, en wel op eene plaats, waar vroeger zware boomen stonden.—Toen ik deze plant daar het eerst vond, dacht ik, dat zij uit een of anderen tuin verwilderd was, doch dit is bij nader onderzoek niet bevestigd geworden. De plaats, waar zij groeit, is geheel door bosch ingesloten; nergens in de naaste omgeving worden die tulpen gekweekt; daarenboven werd mij door den stokouden opzigter verzekerd, dat zij er niet ingebragt waren, maar het jaar na het omhakken der groote boomen op eens in vrij groot aantal waren te voorschijn gekomen en hem zelven zeer verrast hadden. Toen ik een der planten wilde uitgraven, bleek het, dat de bol ongeveer l el diep in den grond zat.—Wij hebben dus hier een zeer merkwaardig ver-