67
loopt zeer in het oog, zoowel door den bijzondere vorm als door de verbazende menigte, waarin het bij elkander groeit.—Volgens de overlevering is deze plant door de kruisvaarders uit het Oosten hier gebragt, en het eerst in de kloostertuinen en bij de kasteelen gekweekt. Thans is zij echter zoo talrijk, dat zij van Meerenberg tot in de Breesaap een kenmerk van den plantengroei vormt.— Zeldzamer en alleen langs de Blaauwe Trappen vindt men Thalictrum minus L., een plantje met fijne, lichtgroene, talrijke blaadjes en lichtgele, teedere bloemen, hetwelk in 't geheel niet kan vergeleken worden met de alledaagsche bloemen, die men, zoo gezegd, overal langs de paden van het beschaafd Europa vindt,—maar dat niet weinig bijdraagt om onze Nederlandsche flora een zelfstandig karakter te geven; gelijk wij dit ook kunnen zeggen van eenige andere planten, zooals de duindoorn (Hippophaë rhamnoïdes L.), het vlieszaad (Corispermum Marschalli stev.) en het ruwachtig gierstgras (Milium scabrum L).—Deze planten toch zijn in Europa lang niet algemeen en aan zekere bepaalde streken gebonden.
Aan het einde van de Blaauwe Trappen ligt een duinbeekje tusschen het geboomte verscholen, het zoogenaamde "Amoureuze Beekje", dat, volgens de overlevering ‚ elk, die daaruit drinkt, zijn eigenschap meêdeelt.—Voorzigtig!—want het opschrift: "verboden toegang" doet ons denken aan het verloren Paradijs.
De duinhelling, die zich van de Blaauwe Trappen over de plaatsen Jagtlust en Duin- en Kruidberg noordwaarts uitstrekt, is minder zwaar begroeid; men vindt er echter zeer oude, zware dennen, veel beuken, wilgen en ook hier en daar kruisbessen, evenals op de helling bij het Volmeer. Hier is ook een groeiplaats van het sneeuwklokje en van den heggepalm (Buxus sempervirens L.); de laatste echter waarschijnlijk verwilderd.—De plantengroei bewijst echter ook hier, dat de ligging der duinhelling sedert vele eeuwen niet veranderd is.—Op Duin- en Kruidberg groeit in de eiken- en dennenboschjes langs de duinhelling zeer algemeen het peperboompje (Daphne Mezereum L.), kenbaar aan den naakten stengel en de vroeg