Aan de
BEMINNAARS
Van de
SCHILDERKONST, KONSTOEFFENAARS en LEERLINGEN.
Mecenaten van de Kunſt,
Konſtaankwekers door wier gunſt
Kunſt en Konſtenaren leven:
Koeſteraars van dezen ſchat,
Die een dierbaar goet bevat
Dat die oeffening komt geven,
Daar zy levend in ’t verſtant,
’t Recht begryp der dingen plant:
Vond uw Konſtgenegen oog,
Als het wikte, of als het woog,
In een Konſtwerk naar de Reden
Vergenoegen; daar ’t penceel
Met Natuur ſtryt op ’t Tafreel,
En des Hemels wonderheden
In de Schepſelen verſpreit,
Ziet door ’t Konſtpenceel verbreit;
Gy hebt meerder reden thans,
Nu dit werk des nyv’ren Mans
U een oegſt van Tafereelen,
Daar des makers geeſt in ſpeelt
Door zyn pen aan u verbeelt;
Om uw zucht hier door te ſtreelen,
Daar een yder voort gebracht
Staat te pronk in volle kracht.