genooten, voor wien dit werk ten meerendeelen is opgestelt, niet is te vergen. Wy hadden met den aanvang van dit werk geen gedachten, of toeleg, om Konstenaressen ten tooneel te voeren, of Glasschilders in myn Boek nevens andere in te voegen; maar verscheide redenen hebben ons daar toe doen besluiten. 1. Om dat wy zagen dat van Manderons daar in was voorgegaan, die een gansche Lyst van vernuftige Vrouwen opgemaakt heeft, en de Glasschilders, als ook de Schilders met Ey, Lym en Waterverf, mede Schilders noemt, en zulke die hun werk daar van maken mede onder de Konstschilders telt: gelyk ook Samuel van Hoogstraten; aangezien het zelve meede door behulp, of 't gebruik van 't penceel geschied. 2. Dat veele van de oude, en jongertydsche Olyverfschilders ook het Glasschilderen hebben gehanteert, als oulings Luc. v. Leyden, Lange Pier, Marten Heemskerk, Hendrik Goltzius, Jan van Bronkhorst, Pieter Holstein, Abraham Diepenbeekenz. en jongst geleeden Jacob van der Ulst, Borgermeester van Gorkum. 3. Om dat de Glasschilders, zoo wel als de Olyverfschilders voor opbouwers en voortplanters van de Konst in dien vroegen tyd moeten geacht worden, als uit welke weêr andere zyn ontsproten, en uit hunne Konstlessen en Voorbeelden voortgeteelt; als onder veele de Vader van den beruchten A N T O N Y V A N D Y K , die mede in zyn tyd een Glasschilder was in 's Hartogenbosch. Gelyk ook die twee gebroeders D I R K en W O U T E R C R A B E T H , daar Gouda nu noch trots op is, welke een zoon en verscheide brave Meesters hebben
Pagina:De Groote Schouburgh Der Nederlantsche Konstschilders En Schilderessen 1718 vol 1.djvu/39
Deze pagina is niet proefgelezen