Pagina:De Groote Schouburgh Der Nederlantsche Konstschilders En Schilderessen 1719 vol 2.djvu/139

Deze pagina is proefgelezen
114
Schouburgh der

beſt gekweten had. Wanneer zy nu, die ſtukken gedaan zynde, dezelve nevens malkander vertoonden: zeide hy, Elk van u heeft zyn vleit getoont, en gaf aan elk een geſchenk. Dit is het rechte middel om den yver in de Konſtenaars op te wekken: maar raakt thans buiten gebruik.
Hy is in ’t jaar 1683 op den 18 van Sprokkelmaant geſtorven, en op den 23 begraven in de Weſter Kerk te Haarlem.

’T zal niet onvoeglyk wezen dat wy zynen braven tydgenoot JAN BOTH, die met hem op eenen tyd om prys in ’t loopperk der Konſt om de eerlaurier gedraaft heeft, met zyn Broeder ANDRIES agter hem ten Toneel brengen.
JAN en ANDRIES BOTH geboren te Utrecht, (in wat jaar weet ik niet) hadden de beginſelen van de konſt eerſt by hunnen Vader, (die een Glasſchryver was) en daar na by Abr. Bloemaart geleerd. Zy trokken (zeit Sandrart) te zamen eerſt naar Vrankryk, en van daar naar Rome, en namen hun tyd naarſtig in acht. Jan zette zig tot het ſchilderen van lantſchappen, en bootſte daar in den aart van Glaude Loreine na, ’t geen hem wel gelukte: want zyne agting groeyde aan, en die van Glaude nam af, doordien hy wel fraje Lantſchappen maakte, maar ſlegte Beeltjes, en Beeſten, daar ondertuſſchen Jan zig bediende van zyn Broeder, die een braaf Beelt- en Beeſtenſchilder was, en de handelinge van Bamboots zig had aangewent. Zy waren zonderling vaardig in ’t ſchilderen, waar van daan men hunne ſtukken by menigte zoo te Romen als te Venetien (daar zy ook een langen tyd gewoont hebben) by Konſtminnaars, en Konſthandelaars zag: want de zelve ras geſchildert,

dert