Pagina:De Hollandsche Revue vol 024 no 008 Van natuur tot kompositie.pdf/3

Deze pagina is gevalideerd

verwierp en slechts gericht was op het uitdrukken der waarheid geheel op de wijze der kunst, d.i.: door evenwichtige verhouding van stand en maat der vlakken en kleuren.

Ofschoon de kubisten aan de absolute kunstuitdrukking niet toekwamen werd de uitspraak van den grondlegger van het impressionisme, Edouard Manet: „Plus c’est plat, plus c’est de l’art” meer en meer bewaarheid.

De kubisten raakten aan de kern der zuivere, klassieke [1] uitdrukkingsmiddelen van de kunst in


PORTRET-KOMPOSITIE (Theo van Doesburg).

(afb. 2)


het algemeen. Deze uitdrukkingsmiddelen zijn:

stand — maat — getal

HARMONIE.


Onze werken nu, — de werken der z.g.n. ultra-modernen, — zijn de gecultiveerde consequentie van het Kubisme. —


Er bestaat een leekenphrase die luidt: alles goed en wel, maar die uiterst-moderne, abstracte werken zijn koud, zielloos, dood. Waar blijft het menschelijke, het gevoel enz.

Wanneer onze werken daarop geen zeer bepaald antwoord geven, dan zouden wij er aan willen herinneren, dat het geestelijke, het abstracte juist het menschelijke is en dat het zielige nog niet aan het geestelijke toe zijnde, geacht moet worden tot een lagere phase van menschelijke cultuur te behooren. Voorts, dat kunst niet emotioneeren moet — in dien zin althans waarin dat de romantische en impressionistische kunst deed; dat het kunstwerk den beschouwer juist in evenwicht brengen moet tusschen zichzelf en het universum; dat emotie juist het tegendeel bewerkt; dat elke gemoedsaandoening, onverschillig of zij tot de categorie van de smart of tot die der vreugde behoort, een verstoring is der harmonie – het evenwicht tusschen subject (mensch) en object (het Al); dat gemoedsaandoeningen het gevolg zijn van een verwarde, onharmonische levensvoorstelling, welke haar grond vindt in de overheersching van onze in dividualiteit, onze natuurlijkheid en ten slotte, dat alle gevoelens zich, — en dat bewijzen juist onze werken, — laten terug-construeeren tot zuiver ruimtelijke verhoudingen.


De sluier der kunstmystiek zou met het bovenstaande reeds voor een belangrijk deel zijn opgelicht, indien mij niet restte te spreken over een onveranderlijke wet, die zoowel voor leven als kunst geldt. Het is de wet van de gelijktijdigheid van vernietigen en opbouwen of in kunstterminologie van destructie en reconstructie.

Niets wordt geschapen, zonder vernietiging van iets anders. Vernietigingen en opbouwen zijn complementen, die elkaâr aanvullen en bepalen als ruimte en ding, als goed en kwaad, als man en vrouw.

Een kunstverschijning kan niet ontstaan zonder dat de uiterlijke verschijning als zoodanig wordt te niet gedaan.[2] Verloren gaat niets, al gaat in het nieuwe kunstwerk ook de uiterlijke verschijning de voorstelling verloren, de karakteristiek

  1. niet „historisch-klassiek”, maar hier bedoeld als altijd-blijvend.
  2. Toelichting: Het getuigt van kleine liefde wanneer men getroffen door de schoonheid van b. v. een bloem, het organische angstvallig tracht te behouden door de bloem af te beelden. Het getuigt van groote liefde wanneer men de uiterlijke verschijning het individueele te niet doet om het algemeene, de schoonheid, die zich door de bloem openbaarde, tot exacte uitdrukking te brengen. Het symbool van de Christusmythe is in dit geval wel der overdenking waard