Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/101

Deze pagina is proefgelezen

47

Zij die langs den Peneios, bij Pelion’s ruischend gebladert’
Woonden, bij dezen gebood held Prothoös, vlug in het strijdperk;
Veertig donkere schepen verzelden hem hier op den heertocht.
760Dezen dan waren de leiders der Danaërs, waren hun vorsten.
Wie d’uitstekendsten waren van dezen, vermeld het mij Muze,
Onder de strijders en paarden, die volgden de beide Atreiden.
Ver ’t voortreffelijkst waren de merries des vorsten Admetos,
Door Eumélos bestuurd, vlugvoetige, rasch als de vogels,
765Eender van jaren en haar, en van ruggen gelijk als een paslood,
Welken Apollo, de god met den zilveren boog, in Pereia
Kweekte als merriën beiden en draagsters van Ares’ verschrikking.
Zoo stond onder de mannen het hoogst Telamonios Ajas,
Tijdens Achilleus’ wrok, want die was ver het voortreflijkst,
770Zoo ook de paarden die voerden den smetloozen zone van Peleus.
Doch thans, bij de gebogen, de zeedoorklievende schepen
Lag hij en haatte hij steeds Agamemnon den volkerenherder,
Atreus’ zoon, en zijn benden vermaakten zich verder op ’t zeestrand
Met schijfwerpen en bogen te spannen en ’t drillen der jachtspies.
775Maar bij de wagens stonden de paarden nu, elk bij den zijnen,
Lotos kauwend en eppe gesproten uit drassige sompen.
Wijders stonden de wagens met zorg overdekt in de tenten
Aller bevelende hoofden, en dezen beroofd van hun veldheer
Dwaalden nu ginder en hier door het kamp en zij staakten het krijgswerk.

780D’anderen trokken nu op, als een vurige gloed die het land schroeit;
Onder hen zuchtte de aarde, als onder des dondrenden Zeus’ hand
Wen hij in ’t rond van Tufoios, in gramschap Arima’s bodem
Geeselt, waar men verhaalt, dat de rustplaats ligt van Tufoios.
Aldus zuchtte de aarde er onder de voeten van ’t krijgsvolk
785Op zijnen tocht, want snel trok ’t heer voort over de vlakte.
Doch tot de Trojers begaf zich de windsnel ijlende Iris
Bode des stormenden Zeus, en verkonde de treurige mare.