Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/52

Deze pagina is proefgelezen

2

Wie van de goden dan dreef hen door twist elkaar te bestrijden?
Leto’s en Zeus’ zoon was ’t, want deze vertoornd op den koning
10Wekte een doodlijke ziekte in ’t kamp, en de volken bezweken,
Wijl de Atreide zoo smaadlijk bejegende Chruses, zijn priester.
Deze toch was naar de snelle galeien gegaan der Achaiërs,
Om te bevrijden zijn dochter en bracht een onschatbaren losprijs,
In zijne handen den krans van den vèraftreffenden Foibos
15Dragend op goudenen staf, en hij smeekte tot al de Achaiërs,
Doch tot de twee Atreiden het meest, de bestuurders der volken:
— Atreus’ zonen en andre Achaiërs met krachtige scheenplaat,
Mogen ’t u gunnen de goden d’ olumpische zale bewonend
Priamos’ stad te verwoesten en veilig te stevenen huiswaarts.
20Doch ontslaat mijn kind, het geliefde, en neemt u den losprijs,
Eere bewijzend aan Zeus’ vèrtreffenden zone Apolloon.
Daaraan gaven wel alle de andre Achaiërs hun bijval,
Eere den priester te doen en te nemen den schittrenden losprijs,
Maar niet Atreus’ zoon Agamemnoon was het gevallig,
25Doch hij verjoeg hem met smaad en hij sprak het geweldige machtwoord:
— Dat ik u, grijsaard, nooit meer vind’ bij de ruime galeien,
’t Zij hier langer vertoevend, hetzij dat gij later terugkomt,
Nutloos bleken u anders de krans en de scepter des goden.
Want ik ontsla haar niet, vóor dat haar nadert de grijsheid
30In mijne woning te Argos, van ’t land harer vaadren verwijderd,
Waar zij den weefstoel drijve en deele mijn nachtelijk rustbed.
Ga dus, verbitter mij niet, opdat gij behouden terug keert.
Alzoo sprak hij; de oude verschrikte en volgde ’t bevel op.
Zwijgend ging hij naar ’t strand van het wild rondklotsende zeenat.
35Toen zich verwijdrend ter zij, zond d’oude zijn vurige smeeking
Op ten gebieder Apollo, den telg schoonlokkige Leto’s:
— Wil mij verhooren, o gij met den zilveren boog, die in Chrusa
Woont en het heilige Killa, in Tenedos heerscht als een koning,