Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/54

Deze pagina is proefgelezen

4

Eerst ontvangende, ons daarna wil redden van ’t onheil.
Alzoo sprak hij en zette zich neer; toen rees uit hun midden
Kalchas, Thestor’s zoon, de voornaamste der vogelenwichlaars,
70Ziener van alles wat is, zijn zal en te voren geweest is,
Die de achaïsche schepen naar Ilios mede bestuurd had
Door zijnen schouwenden geest, als Foibos Apollo het ingaf.
Hij welwillend gezind, nam ’t woord en hij sprak ter vergaadring:
— O gij Achilles! den goden geliefd, gij gelast mij te duiden
75Wat er Apollo vertoornde, den vèraftreffenden koning.
Dit nu zal ik u melden, en gij dan, luistert en zweert mij
Dat gij in ernst mij allen met woorden en handen te hulp komt.
Want ik verwacht wel den toorn van den man die het hoogste gezag voert
Over ’t argeiïesch volk, wien elk der Achaiërs gehoorzaamt.
80Krachtiger is toch een koning, die tegen een mindere toorn voedt.
Schoon hij een enkelen dag zijn drift al moge bedwingen,
Echter bewaart hij bestendig den wrok, tot hij eindelijk doel treft,
Binnen zijn boezem; bedenkt het dus wél of uw hand mij beveiligt.
Hem antwoordende zeide daarop snelvoetig’ Achilleus:
85— Wees goedsmoeds en verklaar ’t godsteeken gelijk gij het waarneemt.
Want bij Apollo, geliefd door Zeus, en tot wien gij ’t gebed richt,
Kalchas, waar gij de teekens der goden den Danaërs uitlegt,
Niemand zal, zoo lang ik leef en op aarde het licht zie,
Hier bij de ruime galeien aan u een vijandige hand slaan,
90Van ’t gantsch Danaërsvolk; al bedoeldet gij zelfs Agamemnoon,
Die zich beroemt nu verre de hoogste te zijn der Achaiërs.
Daarop vatte hij moed, de voortreflijke ziener, en sprak hij:
— Niet om geloften en offers van runderen is hij verbitterd,
Maar om des priesters wille, dewijl Agamemnon hem smaadde,
95Niet ontsloeg zijne dochter en weigerde ’t nemen van losprijs,
Daarom zond ons de Treffer van verre die ramp en hij poost niet;