Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/65

Deze pagina is proefgelezen

15

Maar de Achaiërs nabij hunne schepen beklemm’ om de zeebocht,
410Doodlijk getroffen, opdat zij dan allen genieten hun koning!
Zoo ook leer’ Agamemnon, de machtige heerscher, zijn misdaad
Inzien, hij die den besten van al de Achaiers gesmaad heeft.
Hem gaf, bittere tranen vergietende, Thetis ten antwoord:
— Wee mij, kind, wat voedd’ ik u op, als een moeder van rampspoed?
415O, dat gij niet bij de schepen beleedigd en weenend ter neer zat,
Daar ’t u beschorene leven van weinigen duur en zoo kort is,
Want kortstondiger beide en droeviger leeft gij dan iemand.
Tot zo smadelijk lot heb ik u gebaard in mijn woning.
’k Ga, dit mede te deelen aan Zeus zich vermeiend in donder,
420Zelf ten besneeuwden Olumpos, en mocht hij mijn smeeken verhooren!
Doch trek gij u terug bij de snelvoortglijdende schepen,
Toorn daar tegen d’ Achaiërs en houd u geheel van den strijd af.
Naar den Okeanosvloed trok Zeus, naar de goed’ Aithiopers,
Gister om ’t maal te genieten; hem volgden de goden gezaamlijk.
425Doch na een twaalftal dagen, dan keert hij terug ten Olumpos;
Dan ook bezoek ik terstond Zeus’ zale in koper gegrondvest.
’k Zal hem de knieën omvatten, en wel overreden, vertrouw ik.
Na die woorden verdween zij in zee; hem echter verliet zij
Daar vol toorn in het hart om de sierlijk gegordelde vrouwe
430Die zij hem tegen zijn wil met geweld ontnamen. Odusseus
Naderde Chrusa inmiddels, het heilige offer geleidend.
Toen zij nu stevenden binnen de baai met haar diepte van waatren,
Streken zij ’t zeil, en zij borgen het weg in het donkere vaartuig,
Lieten, den stag loswerpend, den mast snel neer in den stander,
435Daarna dreven zij ’t schip al roeiende voort naar de legplaats,
Wierpen de steenen en legden het vast met de achterste kabels.
Nu ook gingen zij zelven van boord op het schuimende zeestrand;
Daar ontscheepten zij ’t offer des Treffers van verre, Apolloon;
Chruses’ dochter verliet ook het zeedoorklievende vaartuig;
440Haar nu geleidde de schrandre Odusseus toen tot het altaar,