Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/66

Deze pagina is proefgelezen

16

Voerde haar weer in de armen des dierbaren vaders, en zei hem:
— Chruses, herwaarts zond mij der volkeren vorst Agamemnoon,
Om uw kind u te brengen, en heilige offers aan Foibos
Voor de Achaiërs te bieden en zóo te verzoenen den heerscher,
445Die den Argeiërs thans zoo smartlijke rampen verwekt heeft.
Aldus sprekende voerde hij haar in zijn armen; en vreugdvol
Nam hij het dierbare kind. Voor den god toen schaarden zij ijlings
’t Heilige offer in rijen bij ’t schoonvoltrokkene altaar,
Reinigden daarna de handen en spreidden ’t gegruizelde gerstmeel.
450Chruses smeekte nu luide voor hen, zijne handen verheffend:
— Wil mij verhooren, o gij met den zilveren boog, die in Chrusa
Woont en het heilige Killa, in Tenedos heerscht als de koning.
Zoo gij eenmaal reeds mijne vurige bede verhoordet,
Mij toen eere verleenend, en ’t volk der Achaiërs gestraft hebt,
455Schenk mij ook nu weer gunstig gehoor op mijn vurig verlangen,
Dat gij de Danaërs weder bevrijdt van het smadelijk onheil.
Alzoo sprekende bad hij en Foibos Apollo verhoorde ’t.
Toen zij nu hadden gebeden en ’t meel op de runders gestrooid was,
Bogen zij ’t vee bij de koppen naar achteren, slachtten en vilden ’t,
460Hakten de schenkelstukken er af en bedekten ze rondom
Dubbel met vet en belegden het toen met de verdere deelen.
D’ oude ontbrandde het toen op het hout en het vonkelend druifsap
Plengde hij; naast hem hielden de jeugdige helpers den vijftand.
Toen zij de schenkels hadden verbrand en geproefd de geweiden,
465Sneden zij d’ andere deelen in stukken en hechtten z’ aan ’t braadspit,
Brieden het alles met zorg en onttrokken het weer aan de spitten.
Dan, als zij rustten van ’t werk en den maaltijd hadden geregeld,
Aten z’ en niemands hart ontbeerde zijn deel in den maaltijd.
Na dat zij hadden genoten van dranken en spijzen in volheid,
470Goten de dienende knapen het mengvat vol tot den rand toe,
Waar zij de bekers uit vulden op nieuw en in ’t ronde verdeelden;
Zoo dan verzoenden zij heel dien dag met gezangen de godheid,