Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/67

Deze pagina is proefgelezen

17

’t Heerlijke loflied zongen de jeugdige mannen Achaia’s,
Prijzend den god die van verre bestiert, en hij hoorde ’t met blijdschap.
475Doch toen de zon was nedergedaald, en de schemering aanbrak,
Ging men ter rust bij de kabels aan ’t achtergedeelte des vaartuigs.
Toen de in d’ ochtend geboren en rooskleurvingrige Eoos
Lichtte, hervatten zij weder den tocht naar het kamp der Achaiërs.
Gunstigen zeilwind zond hun Apollo van verre bestierend.
480’t Scheepsvolk richtte den mast en het heesch er het blinkende zeildoek.
Vol in het zeil blies d’ adem des winds, en de donkere golfslag
Klotste met dreunend geluid om de kiel van het zeilende vaartuig;
Zoo sneed ’t schip door de golven en eindigde verder zijn reisweg.
Toen zij hadden bereikt ’t wijd strekkende kamp der Achaiërs,
485Sleepte de manschap verder het donkere schip op het vastland
Hoog op het zand en zij legden de krachtige balken er onder.
Daarna verspreidden zich allen, en elk naar zijn tenten en vaartuig.
Doch bij zijn snelle galeien verblijvende, toonde zijn gramschap
Peleus’ zoon, de aan Zeus ontsprotene, vlugge Achilleus.
490Nimmer toefde hij thans in den mannenvereerenden raadskring,
Noch in den oorlog, maar hier blijvende kwijnde zijn trotsch hart,
Want hij verlangde met vuur naar den krijg en ’t gedruisch van het slagveld.
Toen voor de twaalfde maal hierna weer daagde de Ochtend,
Kwamen de goden, de eeuwig bestaande, terug ten Olumpos
495Allen te zaam, doch Zeus vooraan. Ook Thetis verzuimde
d’ Opdracht niet van haar zoon, maar rees uit de golven der zee op,
Vroeg in den morgen, en steeg naar het hemelruim ten Olumpos.
D’alomschouwenden Zeus trof z’ aan, van de andren verwijderd,
Boven de rijzigste kruin van den veelgetopten Olumpos.
500Zij dan zette zich naast hem neer en omklemde zijn knieën
Met hare linker hand; zijne kin met de rechter omvattend,
Sprak zij al smeekende dus tot Kronion den godlijken koning:
— Zoo ik u ooit, Zeus Vader, te midden der goden gediend heb,

2