Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/85

Deze pagina is proefgelezen

35

380Blijft den Trojanen het kwaad niet uit, zelfs niet het geringste.
Maar komt nu tot het maal, om u voorts te bereiden ten oorlog.
Elkeen scherpe met zorg zijne speer en bereide zijn schild goed,
Goed ook voedere ieder zijn span snelvoetige rossen,
Goed onderzoek men den wagen in ’t rond, aan het strijden gedachtig,
385Dat wij den dag gansch wijden aan zorg voor den schriklijken oorlog.
Want geen rustpoos komt er nu meer, zelfs niet de geringste,
Voor dat de dalende nacht aan de driften der mannen een perk stelt;
Druipen van zweet zal elks om de schouderen hangende draagband
Van het beschuttende schild, en de hand klemt moede het speerhout.
390Druipen van zweet zal ’t ros, dat den glanzenden wagen ten strijd trekt.
Doch hem dien ik bemerk, dat begeert zich ter zij van het slagveld
Bij de gekromde galeien te houden, het zal te vergeefs zijn
Als hij zich vleit ’t ontvlieden de honden en ’t roovend gevogelt’.
Alzoo sprak hij; ’t geschreeuw der Argeiërs rees; als de golven
395Slaande de steilte der kust, wen de stormende Notos ze opdrijft
Tegen de puntige klip, dien nimmer de golven verlaten
Iederen wind prijs, waar hij verrijze van hier of van gindsher.
Opstaand, repten zij voort, zich verspreidende naar hunne schepen.
Vuur ontstaken zij om hunne tenten en namen den maaltijd;
400Elk bracht d’eenen of andren der eeuwige goden zijn offer,
Biddend om weer te ontkomen den dood en de moeiten van Ares.
Doch de regeerder des volks Agamemnoon wijdde een runddier,
Wel doormest, vijfjarig, den machtigen zone van Kronos.
D’achtbare grijsaards aller Achaiërs noodde hij bij zich,
405Nestor van allen het eerst en Idómeneus ook, den gebieder,
Daarna het Ajas-paar en den telg uit de stamme van Tudeus,
Voorts als zesde Odusseus, in doorzicht Zeus evenarend.
Doch zelf kwam Menelaos, geweldig van stem in den veldslag,
Immers hij was in zijn hart overtuigd van de moeiten zijns broeders.
410Dezen nu stonden in ’t rond om den stier en zij namen het gerstmeel.
Voor hen sprak de gebeden en zeide de vorst Agamemnoon: