Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/88

Deze pagina is proefgelezen

38

475Licht onderscheiden wanneer zij zich samen vermengen op ’t weiveld,
Zoo ook deelden de hoofden hun volk in verschillende benden
Om zich ten strijd te begeven; in ’t midden de vorst Agamemnoon,
’t Hooft en de oogen gelijk aan den donderbeminnenden god Zeus,
Ares gelijkend van heupen, van borst de gestalte Poseidoon’s.
480Zoo als de stier in de kudden der runderen boven de andren
Uitsteekt, onder de scharen der weidende koeien het rijzigst,
Alzoo stelde nu Zeus dien dag den Atreid’ Agamemnoon
Hoog uitmuntende boven de scharen, den eersten der helden.

Meldt het mij thans, gij Muzen, d’olumpische zalen bewonend, —
485Ons toch zijt gij godinnen, ons bijstaand, wetende alles,
Doch wij hooren alleen het gerucht, niets kennen wij zelven —
Wie aanvoerders waren der Danaërs, wie hunne heerschers,
Want ik zou niet melden of noemen de namen der menigt’,
Ook al waren mij zelfs tien tongen en monden geschonken,
490Met onwrikbare stem, en al had ik een koperen adem,
Zoo gij, olumpische Muzen, des aigisvoerenden Vaders
Dochteren, niet deed heugen hoe velen naar Ilios togen.
Zoo dan noem ik de hoofden der schepen en heel hunne scheepsmacht.

’t Volk der Boiotiërs voerden Peneleos, Leïtos met hem,
495Arkesilaos vervolgens en Klonios, ook Prothoënor.
Zij die in Huria woonden, in Aulis’ rotsige streken,
Schoinos en Skolos en voorts Eteónos’ gepletene bergstreek,
Voorts Thespeia en Graia en ’t breede gewest Mukalessos,
Ook die Harma bewoonden, Eilesion’s land en Eruthrai;
500Mannen van Eleon, zij die in Peteon woonden en Hula,
’t Volk in Okalea’s vlek, en in Medeon’s stevige veste,
Kopai en ook Eutrésis en ’t duivenbezittende Thisbe,
Die Koroneia bewoonden en ’t grasrijk land Haliartos,
Zij die Plataia bezaten en weidden de akkers van Glisas,