Pagina:De Ilias van Homeros - Carel Vosmaer (1880).pdf/96

Deze pagina is proefgelezen

42

Nestor voerde hen aan, de gerenische wagenbestuurder.
Negentig holle galeien verzelden hem hier op den heertocht.
Die in Arkadia woonden aan ’t steile gebergte Kulléne,
Dicht bij Aiputos’ graf, krijgslieden onstuimig van aandrang,
605’t Volk dat in Feneos was, en Orchomenos bloeiend in schaapsteelt,
Ripe en Statia, ’t volk van het frisch doorwaaide Enispe,
Zij die Tegéa bezaten en ’t liefelijk oord Mantinéa,
Die Strumfélon bezaten, en rond Parrasia woonden,
Dezen geleidde de zoon van Ankaios, de vorst Agapenoor,
610Zestig schepen te zaam, en in elk schip toog er een aantal
Volks uit Arkadia mede, verstandig in ’t werk van den oorlog;
Daar hun zelf Agamemnon, de koning der volkeren, schepen
Treflijk van roeibank gaf, om de donkere zee te bevaren;
Zoo deed Atreus’ zoon, want ’t zeevak was hunne zorg niet.
615Die Boeprasion, zij die het heilige Elis bewoonden,
Voor zoo ver Hurmina en Mursinos ver aan het uiteind,
Voorts de Olenische rots en Aleision vormden zijn grenzen;
Bij hen hadden er vier het bevel, en bij iederen veldheer
Tien vlugzeilende schepen, bemand met een tal van Epeiërs;
620Aktor’s kleinzoons voerden hen aan, Amfimachos d’eenen
Kteatos’ zoon, en de telg van Eurútos, Thalpios, d’andren,
Uit Amarunkeus stamde Dióres, de derde der hoofden,
’t Vierde gedeelte gebood Poluxeinos, van goddelijk aanschijn,
Zoon van Agasthenes, ’t vorstlijk geslacht van Augeias ontsproten
625Voorts Doelichion’s mannen en ’t volk der gewijd’ Echinaden,
D’eilandgroep ver over de zee en de kusten van Elis,
Aan hun hoofd stond Meges, in moed de gelijke van Ares;
Dezen gewan Zeus’ gunstling, de wagenbesturende Fuleus,
Die op zijn vader vergramd, voorheen naar Doelichion uitweek.
630Dezen verzelde een vloot van veertig donkere schepen.
Doch Odusseus leidde het dappere heer Kefalléners,
Hen die in Ithaka woonden, bij Néritos’ ruischend gebladert’,