Pagina:De Katholieke Illustratie vol 001.pdf/145

Deze pagina is proefgelezen

N°. 3.
1867.
Zondags-Lektuur voor het Katholieke Nederlandsche Volk


UITGEGEVEN DOOR
De Administratie van de Katholieke Illustratie
St. Jorisstraat. - 's Hertogenbosch.
Bij HENRI BOGAERTS, opvolger van P.N. VERHOEVEN

Drukker en Boekhandelaar van Z.H. Paus Pius IX.
ONDER REDACTIE VAN
H.A. BANNING en J.W. THOMSON,
MET MEDEWERKING VAN
Aug. SNIEDERS Jr., Dr. J. Ren. SNIEDERS, den ouden en jongen VALENTIJN
en meer andere Katholieke Letterkundigen.
Elk Vel van 8 pag. kl. fol.
kost slechts
6½ Cents.
Men teekent in voor een geheelen jaargang bij alle
Boekhandelaren en bij de Administratie.

INHOUD: Mr. E. J. H. Borret. ― Piuslied voor Nederlandsche Pauselijke Zouaven. ― Brief uit Rome. ― Het eiland Bolabola. ― De laatste telg der Hohenstaufen. ― De wereldtentoonstelling van Parijs. ― Allerlei.


Mr. E. J. H. BORRET.



Wij geven in dit nummer het portret van wijlen Zijne Excellentie den Minister van Justitie, Mr. E. J. H. Borret. Wij gelooven onzen lezers, waaronder zeker talrijke vereerders zijn van den overleden Staatsman, daarmede genoegen te doen, maar vooral achten wij het pligtmatig dat ook de Katholieke Illustratie haar contingent levere in de algemeene hulde van eerbied aan de nagedachtenis van een man, die in het bijzonder een sieraad was van het Katholieke Nederland.

Daar bij in de kracht zijns levens uit een schitterende loopbaan werd weggenomen, is zijn dood een smartelijk, een gevoelig en onherstelbaar verlies voor eene hoogstachtingswaardige familie, voor het Ministerie waarvan hij de ziel was, voor het vaderland dat hij met ijver en liefde diende en voor zoovele vrienden en vereerders wien hij een voorbeeld was van regtschapenheid en trouw.

Hij stierf op zondag 10 November l.l. na eene smartelijke en hevige ziekte, in den ouderdom van ruim 51 jaren. Wij nemen uit „de Tijd” eene korte levensschets van den gevierden man over, omdat wij geheel en al instemmen met de warme belangstelling die daarin doorstraalt en wij er treffend juist de indrukken in vinden teruggegeven, die vooral de Nederlandsche Katholieken hebben moeten gevoelen, toen de treurige tijding van het overlijden van Minister Borret bekend werd.


Mr. Eduardus Josephus Hubertus Borret, minister van Justitie, ridder-kommandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw en van die van den H. Gregorius den Groote, werd den 17 Augustus 1816, te 's Bosch geboren. Vroegtijdig drukte hij op zijne eervolle loopbaan de voortreffelijke voetstappen zijns edelen vaders, die zich als lid van den Raad van State, als goeverneur van Noordbrabant en in andere gewigtige staatsbetrekkingen, in moeijelijke tijden, zeer verdienstelijk jegens Koning en Vaderland had gemaakt. Met uitstekend gevolg had de thans overleden zoon van dien waardigen staatsman de regtsgeleerdheid tot het vak zijner studie gekozen, en aldra [in 1841] werd hij benoemd tot substituut-officier bij de arrond. regtbank te Maastricht, en vijf jaren later [Dec. 1846] tot advokaat-generaal bij het provinciaal geregtshof in Limburg. In December 1848, na de toen volbragte grondwets-lxerziening, werd hij als lid der nieuwe Tweede Kamer verkozen In het distrikt Maastricht, en nam hij in 't begin van 1849 in genoemde Kamer zitting, waarin hij tot en met 1852 zijnen zetel behield. Over menig onderwerp, vooral met het justitie-wezen en staatsrecht in verband, sprak hij met die zeldzame, welsprekende degelijkheid en helderheid welke hem eigen waren. Daarenboven wijdde hij zijne aandacht aan de dikwerf kwalijk bejegende regten zijner geloofsgenooten, waarvoor hij, als lid der Kamer, in de bres sprong. In dankbare herinnering zijn ons altijd vooral twee redevoeringen in dat tijdperk van zijn leven uitgesproken, voor den geest gebleven; namelijk zijne merkwaardige rede, den 11n December 1849 gehouden tot handhaving der grondwettige regten der Katholieken, en hunne gelijkstelling met alle overige landgenooten, eene rede, gerigt tegen hetgeen de heer Groen destijds de „traditionneele antipathiën” noemde. De andere rede betrof de onderwijskwestie, die hij toen en later, en altijd sinds tot aan zijn dood en in alle betrekkingen gemeend heeft onder de hoogste belangen van den Staat te moeten rangschikken. Ook was hij destijds, wat hij sinds gebleven is, wars van partijschap, niet uit zachtheid van gemoed, maar uit beginsel. Hij was evenmin de man van het toenmalig behoud, als van het liberalismus. Hij stond met eenige weinige anderen op eigen beenen, en zocht in de partijen, wat er goeds in was om het aan te nemen en verwierp al het overige. Reeds in dien betrekkelijk jeugdigen leeftijd was hij tot de rijpheid der mannelijke ervaring gekomen, en had die rijpheid gevonden in zijn geloof. Hij was als zijn edele vader een man van geloof, opregt katholiek in woord en daad en leefde uit het geloof; en, wij zijn er van overtuigd, hij werd er een invloedrijker staatsman door. Hij was ver verwijderd van die soort van katholieke middelmatigheden, die men soms in hooge betrekkingen ontmoet; die, om aan protestantsche vooroordeelen te behagen, zoo weinig mogelijk katholiek zijn, en hunnen staatspligt uitmuntend meenen te betrachten, als zij uit valsche en onregtvaardige zoogenaamde onpartijdigheid de protestantsche vooroordeelen dienen, en de belangen hunner geloofsgenooten over het hoofd zien, en, wat nog erger is, tegen werken; lieden evenzeer bij de Protestanten als bij de Katholieken weinig geacht. Zie daarentegen den ontslapen minister, een man van karakter, die is wat hij is en daarom van allen, van roomsch en onroomsch, gelijkelijk geacht, gevierd en gezocht. De honorabilitelt van zulk een leven, dat niet poogt tevens vleesch en visch te zijn, heeft gewis zijn loopbaan bevorderd.

Op 37jarigen leeftijd, den 13 Junij 1853, werd hij tot lid van den Raad van State benoemd, en bij de nieuwe organisatie van dit hoog kollegie als zoodanig herbenoemd. Hij was niet van degenen die een