229
Adrianus. Juist tegenover de brug Aelius, was in den grondmuur een zware bronzen poort, die den toegang tot het praalgraf verleende.
In het jaar 1825 werd deze poort weggenomen en de opening van den muur toegemetseld. Door deze poort gaande, kwam men in een corridor, die naar een groote nis voerde, in welker nabijheid zich een spiraalvormig pad opende, dat allereerst naar de grafkamer en vervolgens naar het bovenste gedeelte des gebouws leidde. Dat pad, eertijds met mosaïken belegd, ontvangt het daglicht door pyramidale vensters. De grafkamer bevat 4 nissen; men gelooft dat de grootste daarvan de urn van Adriaan bevatte. Nog bevinden zich in het bovenste gedeelte van het gebouw een aantal cellen, die vroeger tot gevangenissen van misdadigers dienden. Langs een trap komt men eindelijk op het plate-forme, van waar men een heerlijk gezigt op Rome en voornamelijk op den heuvel des Vatikaans heeft.
Zoo als wij zeiden, werd het Mausoleüm in het jaar 410 door Alaric geopend; deze gaf het zijne bende ter plundering over, zoodat het van zijne schatten werd beroofd en ook voor een groot gedeelte van zijne versierselen. In 537 werden er de Grieken, die er een schuilplaats gezocht hadden, door Vitiges en zijne Gothen belegerd; de Grieken verwoestten de laatste overblijfselen der heerlijke kunstgewrochten, daar zij met de standbeelden hunne aanvallers verpletterden.
Sinds dien tijd is het Mausoleüm een strategisch punt geworden en tegelijk het mikpunt van al de partijen, die elkander gedurende onderscheidene eeuwen de magt in Rome betwistten. Het werd genomen en hernomen door de Gothen, Romeinen, Byzantiërs, Normandiërs en Franschen en door de revolutionnairen, die, op verschillende tijdpunten, even als de hedendaagsche Italiaansche volksmenners, den Paus van zijne Souvereinitelt berooven wilden. Reeds in het begin der 10e eeuw kostte zoodanig boos opzet een Paus het leven. Zekere Mazozia, eene beruchte vrouw van adelijke geboorte, had tegen den Paus een vijandige partij weten te vormen, aan welker hoofd zij optrad. Zij maakte zich meester van de sterkte, deed Joannes X die reeds den stoel van Petrus bekleedde, gevangen nemen en ter dood brengen. Eenigen tijd later werd zij door haren eigen zoon, zekeren Alberik, op het kasteel gevangen gezet, wat het volk als een regtmatige straf des Hemels voor hare gruweldaad beschouwde. Alberiks zoon volgde het voorbeeld van zijne grootmoeder; onder zijne hand stierf Benedictus VI. Joannes XIV stierf op het kasteel den hongerdood. De geschiedenis van het kasteel St. Angelo in de middeleeuwen is in korte trekken die der fakties, die de Eeuwige Stad met bloed en tranen overstroomden.
Het kasteel ontleent zijn naam aan een wondervolle gebeurtenis, die, door sommige moderne schrijvers onder de fabels gerangschikt, niet minder waar is, daar alle schrijvers uit bedoelden tijd haar vermelden en elkander tot zelfs in kleine bijzonderheden gelijk blijven.
De Engelenburgt te Rome.
In het jaar 590 werd Rome door de pest bezocht; de ziekte woedde zoo vreeselijk, dat geheele wijken uitstierven, en sommige huizen met dooden opgevuld lagen, daar handen ontbraken om ze te begraven. In dien nood beval de heilige Paus Gregorius de Groote eene processie te houden om de barmhartigheid des Hemels af te smeeken. De lange trein ging naar de kerk van Maria de Meerdere; alvorens men die kerk bereikt had, waren 80 menschen door de pest geslagen, bezweken en op den weg nedergevallen. Nu ging de Paus blootsvoets, met een ruwen zak omhangen en een beeld der H. Moeder Gods dragende, aan hot hoofd der menigte naar de basiliek van St. Pieter; allen, die hem volgden, waren eveneens in het gewaad der boetelingen. Langzaam en zwijgend trok de lange processie door de verlaten straten van Rome; toen zij voor het praalgraf van Adrianus gekomen was, hoorde men op eens eene hemelsche stem deze woorden uitspreken: „Regina Coeli, laetare, alleluja! Resurrexit sicut dixit, alleluja!” (Verheug u, Koningin des Hemels, alleuja! Hij is verrezen gelijk Hij gezegd heeft, alleluja!)
De opperpriester en het volk, door vreugde en heiligen eerbied bevangen, knielden neder, en Gregorius voegde in vurige begeestering bij de woorden des Engels: „ora pro nobis Deum, alleluja!” (Bid God voor ons, alleluja!) Naauwelüks had hij dit gezegd, of op den top des kasteels verscheen een engel, die een zwaard vertoonde en het in de schede stak, daarmede verkondigende, dat God op het gesmeek van Zijn Stedehouder een einde maakte aan de ramp, die Rome teisterde. Inderdaad, op het zelfde oogenblik hield de pest op; niemand werd er meer door bezocht, en zij, die er mede geslagen maar nog niet gestorven waren, herstelden onmiddelijk.
Om de herinnering aan deze mirakuleuze verschijning te vereeuwigen, bouwde Paus Bonifacius IV ter eere van den aartsengel Michaël in 608 eene kapel op den top van het Mausoleüm, en Paus Paulus III versierde die met een standbeeld van genoemden Engel, vervaardigd door Raphaël de Montelupo. Benedictus XIV verving dit door een ander en wel door het beeld, dat er nog op prijkt, en dat het werk was van een Belgiesch beeldhouwer, Peter Verschaffelt geheeten.
Nadat het kasteel in den loop der eeuwen door verschillende belegeringen geledent had, en op sommige plaatsen tot een puinhoop geworden was, begon Paus Alexander in het laatst der 15e eeuw het te herstellen en te versterken. Hij omringde het met grachten en verbond het, door een boogbrug met het Vatikaan. Aan dit laatste had Paus Clemens het te danken, dat hij op den Engelenburg een schuilplaats kon zoeken, toen de ruwe horden van den maarschalk de Bourbon Rome te vuur en te zwaard verwoestten. In de laatste jaren heeft Pius IX dezen weg laten verbeteren en versterken, om zich eveneens in tijd van nood daarvan te kunnen bedienen.
Onderscheidene Pausen gingen voort het kasteel te versterken; sommigen, die den kunstzin wilden bevorderen, lieten in tijden van rust en vrede, verschillende nasporingen in de cellen, nissen en andere vertrekken des kasteels doen, waaraan men het te danken heeft, dat menig stuk der oudheid uit zijn eeuwenlangen sluimer te voorschijn is gebragt. Het laatste onderzoek, dat van belang kan geacht worden, geschiedde in 1825 door eene vereeniging van kunstenaars en geleerden. Onder de vele merkwaardigheden, die zij vonden, behoorde ook het levensgroot standbeeld van keizer Adrianus; het was bij den hals gebroken, maar kop en romp werden spoedig zamen gevoegd, en het beeld kreeg een plaats in het museum van oudheden.
Ten tijde der Fransche bezetting van 1849 tot 1865 was de artillerie op